Wanneer ik contact leg met de mus kijkt hij me met grote ogen een tijdje aan.
Ik krijg iets heel lichts door en hoor van hem: ‘Kom even wat hoger zitten.’
Meteen begrijp ik wat hij bedoelt. Mijn humeur is namelijk beneden peil door een aanvaring die ik had met een huisgenoot en daar heb ik nog last van.
De mus neemt me met zich mee en laat me een stukje meevliegen met hem.
‘Zie je hoe vrij ik ben?’ vraagt hij.
We vliegen een boom in en ik ben meteen in een andere stemming. Veel lichter, net zoals de mus.
‘Ik kan me in bomen verstoppen,’ vertrouwt hij me toe. ‘Niemand ziet me.’
We zien samen (ik door zijn ogen) de mensen op straat lopen, naar de grond kijkend.
‘Moeilijk, moeilijk, moeilijk, die mensen,’ hoor ik.
Ik zeg de mus dat hij me weer helemaal vrolijk maakt.
‘Ik ben niet bang voor mensen. Ik eet uit hun tuinen en van hun tafels. Ik ben niet bang. Ik ben veel sneller dan mensen.’
Ik vraag hem of hij wel eens naar binnen kijkt bij mensen en omdat hij me nog steeds door zijn ogen laat kijken, zie ik mensen voor de computer en de tv. Afgesloten. Strak gefocust op wat voor hen is.
‘Er wordt weinig gelachen door mensen. Ik ga liever met mussen om, die zijn veel vrolijker. Wij ontdekken het leven, gaan overal kijken.’
Ik vraag hem of ze veel slapen.
‘Wij soezen in de zon. En met regen zitten we stil.’
Ik ben benieuwd hoe hij troosteloos weer ervaart.
‘Dat gaat vanzelf over. Alles gaat dan op een lager pitje. Ons bewustzijn is dan iets minder. Met mooi weer barsten we weer los.’
Op mijn vraag hoe ze dat dan met eten doen, antwoordt hij dat je minder nodig hebt als je minder doet.
Ik vertel hem nogmaals dat hij me een stuk vrolijker heeft gemaakt en ik hoor: ‘Leef! Geniet!’
Dan vliegt hij weg en verbreekt daarmee het contact.
Ik krijg iets heel lichts door en hoor van hem: ‘Kom even wat hoger zitten.’
Meteen begrijp ik wat hij bedoelt. Mijn humeur is namelijk beneden peil door een aanvaring die ik had met een huisgenoot en daar heb ik nog last van.
De mus neemt me met zich mee en laat me een stukje meevliegen met hem.
‘Zie je hoe vrij ik ben?’ vraagt hij.
We vliegen een boom in en ik ben meteen in een andere stemming. Veel lichter, net zoals de mus.
‘Ik kan me in bomen verstoppen,’ vertrouwt hij me toe. ‘Niemand ziet me.’
We zien samen (ik door zijn ogen) de mensen op straat lopen, naar de grond kijkend.
‘Moeilijk, moeilijk, moeilijk, die mensen,’ hoor ik.
Ik zeg de mus dat hij me weer helemaal vrolijk maakt.
‘Ik ben niet bang voor mensen. Ik eet uit hun tuinen en van hun tafels. Ik ben niet bang. Ik ben veel sneller dan mensen.’
Ik vraag hem of hij wel eens naar binnen kijkt bij mensen en omdat hij me nog steeds door zijn ogen laat kijken, zie ik mensen voor de computer en de tv. Afgesloten. Strak gefocust op wat voor hen is.
‘Er wordt weinig gelachen door mensen. Ik ga liever met mussen om, die zijn veel vrolijker. Wij ontdekken het leven, gaan overal kijken.’
Ik vraag hem of ze veel slapen.
‘Wij soezen in de zon. En met regen zitten we stil.’
Ik ben benieuwd hoe hij troosteloos weer ervaart.
‘Dat gaat vanzelf over. Alles gaat dan op een lager pitje. Ons bewustzijn is dan iets minder. Met mooi weer barsten we weer los.’
Op mijn vraag hoe ze dat dan met eten doen, antwoordt hij dat je minder nodig hebt als je minder doet.
Ik vertel hem nogmaals dat hij me een stuk vrolijker heeft gemaakt en ik hoor: ‘Leef! Geniet!’
Dan vliegt hij weg en verbreekt daarmee het contact.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten