Het jonge pimpelmeesje, wiens vader of moeder ik al eerder sprak, vertelt over het leven in het nest:
‘Het is warm en gezellig. Maar op een gegeven moment wordt het nest te klein. Je wilt meer bewegen. De vleugels kunnen niet uitslaan in het nest. Je ziet je ouders steeds weggaan en terugkomen en denkt: dat wil ik ook kunnen!’
Ik vraag hem wat hij dacht toen hij uit het nestkastje keek.
‘Zó’n grote wereld …’ kwekt hij bewonderend, ‘Daar wil ik naartoe! Frisse lucht … andere vogels …’
Hij gaat verder: ‘Dan spring je en wapper je met je vleugels. En dan vlieg je! Je moet goed uitkijken waar je heen wilt. En dan ga je verder. Het is zo leuk! Je wilt steeds verder maar het is ook vermoeiend.’
Hij laat weten dan te beseffen alleen te zijn en dat is het moment dat het schreeuwen om de ouders begint.
‘Van hen krijg je een complimentje en eten. Op een tak blijven zitten en evenwicht zoeken is nog wel lastig.’
Hij vertelt dat de ouders druk zijn met de jongen. Nogmaals laat hij weten nog wat moeite te hebben met het evenwicht maar hij verwacht dat dit beter wordt.
Hij weet dat hij moet zorgen dat hij veilig is.
‘We hebben niet voor niks een lijf dat zo makkelijk weghipt of –vliegt. Het is wel vermoeiend maar heel leuk!’
Ik vraag hem wat hij nu gaat doen.
‘Spelen!’ antwoordt hij enthousiast.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten