maandag 28 september 2009

De slang

De foto van deze slang is gemaakt in Amerika.
Als ik contact maak met hem, laat hij zich vanuit de beschutting zien.
‘Je kunt mij geen kwaad doen?’ vraagt hij. ‘Er is altijd veel paniek als ik me laat zien.’
Ik vertel hem dat mensen vaak bang zijn voor slangen.
Het is even stil en ik voel veel serieusheid.
‘Vreemd …,’ hoor ik dan, ‘Wij hebben meer van mensen te vrezen.’
Hij laat zien dat mensen voor hen wegschieten en daarbij laat hij vooral het wegschietende energieveld van mensen voelen.
Volgens de slang zou er niks aan de hand zijn tussen mens en slang als ieder z’n eigen leven zou leiden.
Hij vertelt zon nodig te hebben en verder wil hij met rust gelaten worden.
Kennelijk geef ik hem het beeld van slangen bij huizen want hij vertelt dat huizen warm kunnen zijn en dat het goed vertoeven is daar.
‘Het is beter bij huizen weg te blijven maar voor meer dieren is de verleiding groot,’ weet hij te vertellen.
Op mijn vraag wat huizen te bieden hebben, antwoordt hij: ‘Eten en warmte. Maar het gebrek aan communicatie maakt dat er niet valt samen te leven. Ik zou wel willen overwinteren in een huis maar het risico is te groot. Je kan eruit gezet worden.’
‘En dan?’ vraag ik.
‘Ja, precies, dan weet je niet wat er gebeurt.’
Ik vraag hem naar zijn aard.
‘Ik ben op mezelf. Ik weet wat er om me heen gebeurt maar ben dan weer graag op mezelf.’ Hij laat zichzelf zien als een dier dat even om zich heen kijkt en de situatie in zich opneemt en zich dan weer afsluit in zichzelf.
Ik wil graag nog even weten hoe het voelt om slang te zijn en ik mag ‘een ritje’ meemaken. Ook nu valt me weer op dat elk dier goed is zoals hij is. Ik mis hier bijvoorbeeld helemaal geen poten. Ik moet er zelfs niet aan denken als ik in dit slangenlijf zit om poten te hebben en boven de grond te moeten gaan rennen!

De welpen

Het lijkt me leuk om contact te maken met deze welpen.
Ze zijn inmiddels een jaar ouder dan op deze foto.
De voorste welp rolt zich op zijn rug als ik me voorstel. Hij gaat er lekker uitdagend voor liggen.
Iets waarschuwt me dat het niet goed is om verder te gaan met dit contact.
Ik weet niet precies wat en waarom. Waarschijnlijk heeft het te maken met zijn leeftijd en de plaats die hij inneemt of wil gaan innemen in de groep.
Omdat ik inmiddels geleerd heb naar mijn innerlijke stem te luisteren, groet ik deze welp vriendelijk en trek ik me terug.

De dikdiks (2)

Ik weet helemaal niks van dikdiks en zonder voorinformatie over deze dieren ga ik verder met het gesprek. Ik ga er vanuit dat dikdiks kuddedieren zijn en vraag of ze vrienden maken in de kudde.
‘Vrienden? Er is gelijkwaardigheid, eensgezindheid. Vrienden maken is in hokjes denken. Bij ons telt iederéén mee.’
Ik zit een beetje ‘interessant’ te doen en vertel dat als wij mensen het over een kuddegeest hebben, we het vaak negatief bedoelen.
‘Als de kudde de goede kant oploopt, is er niks mis,’ antwoordt hij. ‘Je moet kijken wie de koploper is.’
Hij vertelt dat zij een eenheid zijn en als ze in actie moeten komen weet iedereen wat hij moet doen.
‘De kracht zit in de eenheid van de groep. Wij weten onze plaats en weten wat wij moeten doen.’
Hij klinkt zo zelfverzekerd dat ik vraag of hij tips voor ons mensen heeft.
‘Oriënteer je. Ken je plaats. Weet wat je plek is in het universum, dan is het leven niet moeilijk.’
Als ik na het gesprek op internet informatie zoek over dikdiks, zie ik dat het helemaal geen kuddedieren zijn! Tot nu toe is de informatie die ik achteraf zoek altijd een bevestiging.
Ik ga dus terug naar deze dikdiks en zeg dat ik gelezen heb dat ze helemaal geen kuddedieren zijn.
‘Als jij iets niet begrijpt, wil het niet zeggen dat onze info niet klopt,’ antwoordt hij. ‘Wij hebben een groepsgeest die fysiekoverstijgend is.’
Hij laat het beeld zien van een paartje waarvan er één over is. Als ik het goed begrijp, gaat zich een netwerk in werking stellen die zorgt dat dit dier weer een partner krijgt.
‘De verdeling van de kudde over het land is om de soort te laten overleven,’ geeft hij door. Daarbij krijg ik het idee dat een kudde makkelijker is op te sporen dan twee dieren.
Ik ben geloof ik een beetje in de war ben dat mijn info van hem niet overeen kwam met wat ik las want ik hoor hem een beetje meelijwekkend zeggen: ‘Je begrijpt het nog niet helemaal …’
Nee, ik geloof inderdaad dat er dingen zijn die mijn pet te boven gaan. Wat voor mooi systeem hebben deze dieren waarvan wij het bestaan niet weten?

De dikdiks (1)

De dikdiks vertellen meteen niks tegen mensen te hebben.
Ze laten zien snel en vluchtig te zijn als de wind.
Ik merk voorzichtig op dat hun lichaam er best gevuld uitziet.
‘Het gaat om je aard,’ merkt de voorste dikdiks op. ‘Die is licht dus mijn lijf is geen last.’
Als ik opmerk dat ze prooidieren zijn, wordt verontwaardigd gereageerd dat het net lijkt of ze wandelend voedsel zijn.
Ik zie mijn beperkte blik en vraag of ze iets meer van zichzelf kunnen vertellen.
‘Wij genieten van wat de aarde te bieden heeft: warmte, zon, ruimte, geuren, voedsel, een lichaam om te kunnen verplaatsen.’
Ze vertellen dat ze ontredderd zijn als ze alleen zijn. ‘Dat voelt naakt, overgeleverd. Samen opletten is makkelijker dan alleen opletten.’
Als ze leeuwen zien sluipen, weten ze dat die honger hebben. Ze gaan zich dan zo formeren dat ze als groep weg kunnen komen. Ze vertellen ook dat leeuwen niet meer pakken dan ze nodig hebben.
Ik vertel hen dat wij mensen zouden proberen om zoveel mogelijk te pakken.
‘Daar heb je niks aan,’ antwoorden ze. ‘Als je meer pakt dan je kunt verwerken, gaat het rotten.’
De achterste dikdiks is serieuzer dan de voorste en hij gaat verder op mijn vragen in.

vrijdag 25 september 2009

De orang-oetan

Ik kreeg deze foto zonder verdere informatie toegestuurd en wist niet goed wat ik ermee aan moest. Is het dier vrij of gevangen?
Tijdens het moment waarop ik contact maak met dieren laat deze orang-oetan me geen keus: hij dringt zich op en zonder foto, met alleen zijn beeld voor me, maken we contact.
Hij laat wantrouwen zien en ik voel een vorm van agressie. Het voelt puntig, boos, geagiteerd.
Ik spreek uit dat ik zijn boosheid opmerk en de boosheid wordt erger. Hij laat zich zien terwijl hij hard met zijn handen op de grond slaat.
Ik bewaar al mijn rust en hij geeft door absoluut niet rustig te zijn.
‘Ik wil me niet laten zien,’ laat hij weten. ‘Ik wil diep in de bossen leven. Ik wil geen mensen zien. Ik wil leven zoals voor mij bedoeld is. Maar dat kan niet.’
Hij voelt zich gevangen. Het is voor mij onduidelijk of hij werkelijk achter hekken van mensen zit of dat hij zich gevangen voelt omdat zijn gebied te klein is.
‘Stress hoort niet bij mij,’ gaat hij door. ‘Van oorsprong hebben wij een enorme innerlijke rust. Het is te klein om me heen. Dat geeft stress.’
Hij laat het mij ervaren: ik voel een nare druk in mijn hoofd en de neiging om het lichamelijk te uiten door op dingen te slaan. Het is een vreselijk opgefokt gevoel dat absoluut niet prettig is! De tranen springen me er van in de ogen.
Ik vraag of hij namens zichzelf spreekt of namens zijn soort in het algemeen. Het lijkt of hij nu woordvoerder is van zijn soort.
De innerlijke rust is ver te zoeken, voel ik nog steeds en het opgefokte is absoluut niet fijn.
‘Ik wil schreeuwen: laat ons met rust!’ zegt de orang-oetan. ‘Wij staan nu ver af van wie we van oorsprong zijn.’
Ik vertel het dier dat ik niks voor hem kan doen. De enige mogelijkheid die ik heb, is hem de Violette vlam aanbieden. Deze helende en genezende vlam heeft al veel dieren, mensen en situaties geholpen.
De orang-oetan komt in de vlam meteen tot rust en nestelt er zich heerlijk in. In no time ligt hij opgekruld en slaapt. Ik laat hem en de vlam met rust en ga in gedachten het land om hem heen in om andere orang-oetans de vlam ook aan te bieden.

donderdag 24 september 2009

De amazone (reactie lezer)

"Ik heb het verhaal van de amazone gelezen en geloof dat het wel een mooi universeel verhaal is.
Wij mensen zijn ook allemaal 'geïmporteerd' naar de aarde, zitten lekker gevangen in onze fysieke beperkingen, zijn ook 2/3 meer dan het fysieke en alleen op geestelijke kracht kunnen we eruit ontsnappen.
Het doet me ook wel denken aan mijn eigen 'gevangenschap' - ik ga ook heel hard gillen soms! Dan bedoel ik de 'protesten' van sommige mensen tegen mijn ontwikkeling richting licht - mensen die denken mij klein te moeten krijgen, te moeten vangen, gevangen proberen te houden of aan me zitten te trekken.
En dat alles laat ik zelf gebeuren natuurlijk, tenzij ik me net als de amazone VRIJ VOEL!
Dus de geestelijke kracht van de amazone is dat ze zich kan voorstellen dat je in bomen zit, terwijl je daar in deze fysieke wereld niet in zit.
Zo doe je dat dus, ontsnappen..."

woensdag 23 september 2009

De bomen

In al de jaren dat we met ons schip op deze plek liggen, zijn de bomen langs de walkant met rust gelaten.
Maar een paar dagen geleden stond er iemand van de gemeente die vertelde dat de bomen gesnoeid gaan worden. En dat gaat rigoureus met wilgen!
Ik vertelde van alle vogels die in de bomen zitten. En dat hier ijsvogels zijn, een soort die de afgelopen winter flink uitgedund is.
Het mocht allemaal niet baten en ik besloot me er bij neer te leggen.
Maar het zit me uiteraard niet lekker. Dan krijg ik het ‘Zwartboek Natuur in Zutphen 2009’ onder ogen.
Wat nu?
Ik besluit het de bomen voor te leggen. Als je met dieren kunt communiceren, kun je namelijk ook met bomen communiceren.
De bomen vertellen het al te weten. En ze zijn minder paniekerig dan ik.
‘Wij leven door. We beginnen opnieuw. Wij hebben onze functie gehad.’
Ik vraag hoe het moet met alle vogels die zo’n gebruik van hen maken.
‘Vraag of het in etappes kan,’ is hun advies. ‘Wij gaan door!’
Ik ben blij dat ik het de bomen gevraagd heb. Het neemt de zorg van mij wat weg.
Ik hoor nog: ‘Informeer eerst en oordeel dan.’
De informatie vragen slaat hier op het vragen aan de bomen.
Wat ik me nog afvraag is of de bomen de vogels informeren. De tamtam in de natuur werkt goed, weet ik, maar ik weet niet hoe de uitwisseling tussen verschillende soorten gaat.
Dat zou ik de vogels dus moeten vragen.Zo houdt de omgeving me wel bezig!

Het schelpdier

Het water in de IJssel staat momenteel erg laag. Op het strandje, zoals ik dat altijd noem, zag ik steeds rare figuren. Ik vroeg me vaak af of het vissen waren die dat veroorzaakten. Tot ik doorhad dat schelpen die vormen maken.
Op een dag pakte ik er een op en een wit dier trok zich terug. Ik merkte dat ik niks van schelpen en hun inwoners weet. Tijd om eens met een van hen te communiceren!
Ik kies een schelp die zich aardig in het zand genesteld heeft en het witte dier trekt zich meteen terug en sluit zijn schelp.
Thuisgekomen neem ik hem in mijn hand en begin te vertellen over mijn verbazing dat zo’n weekdier zulke diepe geulen kan maken.
‘Er zit wel kracht in ons,’ hoor ik. ‘Ik kan de schelp rechtop zetten.’
Ik vertel nogmaals dat het me verbaast dat weekdieren zo krachtig zijn.
‘Wij nemen de tijd.’
Wat ik van hem meen te begrijpen is dat ze de diepe voren in het zand maken om vocht binnen te krijgen en dat de ondiepe voren zijn om zich te verplaatsen.
Het schelpdier heeft iets ondeugends over zich. Ik ben me ervan bewust dat ik hem een eigenschap toedicht die misschien niet bij hem past maar zo voel ik het wel.
Hij reageert dat hij vaak niet thuis geeft (door zijn schelp dicht te doen) en dat hij lol heeft in zijn eentje. Hij laat zichzelf zien als een gluurder: vanuit de veiligheid/geborgenheid bekijkt hij de dingen.
Ik vertel hem dat ik op internet las dat deze dieren niet aaibaar zijn en dat daarom niet veel aandacht aan ze besteed wordt. Hoe vindt hij dat?
‘Mijn wereld is niet jouw wereld.’ Met andere woorden: de waardering hoef ik niet van jullie.
‘In mijn wereld functioneer ik op en top.’
Ik merk op dat ik hem op zijn manier wel actief vind. Heel anders dan de kwal of de teek.
Dan laat ik hem zien dat ik hem vast heb.
‘Ik voel me heus niet minder dan jij, hoor,’ hoor ik en daarbij doelt hij op mijn armen en handen waar ik van alles mee kan.
‘Voor wat ik doe, heb ik genoeg,’ vult hij aan. ‘Het is goed zo.’
Ik probeer nog of ik hem 'open kan praten', zodat ik hem kan zien maar daaraan geeft hij geen gehoor. Waarom zou hij ook, denk ik gniffelend na de kleine teleurstelling dat hij dat niet deed (ik had het fototoestel al in de aanslag).
Op het moment van afsluiting van het gesprek vertel ik hem dat ik het idee heb dat ik niet veel wijzer geworden ben.
‘Jij wilt ook veel te veel weten,’ vindt hij.
Als ik mijn aantekeningen uitwerk, vind ik echter wel dat ik een stukje wijzer geworden ben.
‘Het is goed zo …’, zei hij.
Wie van ons kan dat nou op elk moment van de dag zeggen?

dinsdag 22 september 2009

De bruinvis (2)

Op de een of andere manier verloopt het gesprek niet soepel en ik vermoed dat ik de storende factor ben.
‘Is het moeilijk om mij wat bij te brengen?’ vraag ik dan ook.
‘Je bent onzeker,’ antwoordt de bruinvis. ‘Je kijkt steeds in je hoofd of je mijn informatie kunt plaatsen.’
Dat vermoeden had ik al en we gaan voor de herhaling. Ik maak me weer helemaal leeg zodat ik zijn boodschap kan ontvangen.
‘Wij willen ons settelen,’ begint hij vol geduld opnieuw. ‘Daarom trekken we zomers niet weg. Wij horen langs de kust. Wij zijn een brugfunctie naar een grotere wereld. Wij brengen vrede. Maar de groteren zijn achter ons.’
Dan vertelt hij dat er een verbindingsnet rond de aarde komt.
‘Wij hebben daarin een brugfunctie.’
‘Is dat wat ik moet weten?’ vraag ik.
‘Dit moet je voorlopig weten. Meer kan ik je niet vertellen. Vraag een dolfijn. Ik ben een kleine schakel in het geheel.’
Ik gebruik nog even mijn hersenen om te kijken of ik nog wat moet vragen.
‘Je zei in het begin dat jullie de aandacht afgelopen weekend eerst als bedreigend hadden ervaren. Hoe kan ik dat plaatsen met deze verdere informatie?’
‘Onze verbinding is op mentaal niveau. Niet op fysiek niveau,’ legt hij uit.
Hij sluit af met: ‘Vraag een dolfijn!’

De bruinvis (1)

Afgelopen weekend zijn er zo'n dertig bruinvissen in de Oosterschelde geteld door Stichting Rugvin en het Wereld Natuur Fonds. Ze vragen zich af waarom de bruinvissen zomers niet vertrekken naar het noorden.
Alhoewel ik geen foto heb (wel gezien op internet) probeer ik toch contact te maken met een van de bruinvissen.
Er treedt een mannetje naar voren die het gesprek met me voert.
Hij vertelt eerst al die aandacht als bedreiging gezien te hebben. Er was veel gefocuste aandacht voor hen. Ze wisten niet precies wat de bedoeling was.
Om wat kennis te maken met elkaar vraag ik hem of ik wat van hem mag voelen. Hij laat me even rustig met zich mee zwemmen en ik ervaar een heerlijke rust.
Hij legt uit dat er geen paniek in hen is. Als er paniek of onrust is, dan komt dat van buitenaf.
Ik vraag wat ze hier komen doen.
‘Wij zijn de verbinding tussen mens en oceaan. Wij zijn een brugfunctie langs de kust. Wij tonen het begin van de grootsheid van de oceaan.’
Hij vertelt verder dat dolfijnen een heel verfijnd netwerk hebben.
‘Wij zijn meer ‘land’dieren. Als wij stranden of vastzitten, kunnen mensen ons zien.’
Ik ben verbaasd dat hij zo laconiek is over het stranden of vast komen te zitten in netten (dat had ik gelezen op internet) en vraag verbaasd: ‘Jullie willen je tonen? Wat is jullie boodschap eigenlijk?’
‘Kijk naar ons. Zie ons. En weet dat alles daarachter nog groter en mooier is.’
De boodschap gaat er kennelijk niet goed in want ik stel de vraag nog eens duidelijk.
Weer hoor ik: ‘Kijk naar ons! Wij zijn als profeten die wijzen naar een betere wereld. Hoe verder je gaat, hoe grotesker en verfijnder.’
‘Een aangespoelde bruinvis is dus geen foutje?’ ga ik even terug op wat hij eerder zei.
‘Wij maken geen foutjes,’ verzekert hij me.
‘Met ons verschijnen ‘schreeuwen’ wij om aandacht voor de natuur. Wij vertellen van een grotere wereld.’

De amazone (2)

Vandaag vertelt de vogel dat ze in bomen hoort. Ze laat me zien hoe het licht door de bladeren speelt en zelf zit ze daar tevreden haar veren te verzorgen.
De mensen van de vogelopvang waar ze nu zit, vermoeden dat ze illegaal geïmporteerd is. Bovenstaand beeld zou uit die periode kunnen stammen. Ze is nu nog in quarantaine en ik denk niet dat ze nu al in bomen zit.
Ze vertelt dat mensen haar niet kapot krijgen: ‘Ik hervind me.’
Onze eigen ara maakt op dit moment buiten lawaai en ik laat deze vogel zien hoe onze ara leeft.
‘Ik hoef het echt niet,’ stelt ze nogmaals vast.
Ik zeg haar dat ze in dat huis wel leuk reageerde op speelgoed.
‘Ik ben nieuwsgierig en vrolijk van aard. Dan ga je wel spelen,’ legt ze haar gedrag uit.
Dan vertel ik haar dat ze me had laten voelen hoe zo’n krijsbui voelt en ik weet nog wat voor rotgevoel dat in mijn hoofd gaf. Ik vraag of ze er iets over kan uitleggen.
‘Schuif ervoor en wegwezen!’ Ik weet meteen wat ze bedoelt als ze dat zo zegt: het voelde ook alsof er een metalen plaat door het midden van mijn hoofd ging. Het voorste deel was vaag, dat was waar de mensen zich bevonden. Het achterste deel, waar zij zich bevond, was één grote pijnlijke chaos.
‘Het schreeuwen is mijn redding geweest,’ stelt ze vast. ‘Ik moest wel duidelijk zijn.’
Ik vraag of ze zich zou hebben kunnen aanpassen.
‘Dan zou ik zó ver van mijn kern verwijderd zijn …’
Dan komen we tot een leuke conclusie: ik noem het schreeuwen onaangepast maar zij zou het onaangepast gevonden hebben als ze zich als een brave huispapegaai had gedragen.
‘Ik kon niet anders. Anders zou ik wegkwijnen, verpieteren.’
Ik vraag haar of ze iets aan ons, mensen, te zeggen heeft.
‘Ja. Bemoei je niet met iemands kern. Trek dat niet uit elkaar en naar je toe.’
Daarbij laat ze het beeld zien van een uitgerekte persoonlijkheid (als een lang stuk gummi) dat mensen naar zich toe willen trekken maar dat kapot gaat bij teveel trekken.
We nemen afscheid en de vogel laat zich weer tevreden zien: ontspannen haar verenpracht verzorgend.

De amazone (1)

Als ik contact maak met deze vogel, herkent ze me laat ze een opgewonden houding zien.
Ik vraag hoe het met haar gaat.
‘Ik ben blij!’ vertelt ze enthousiast.
Met deze amazone heb ik een aantal maanden geleden contact gehad omdat de mensen bij wie ze in huis was, helemaal gek werden van haar geschreeuw.
Het was het eerste dier dat ik huiswerk had meegegeven: Ik had haar de situatie in huis laten zien en hoe het zou zijn als ze weer terugging naar de vogelopvang. Ze kreeg een week de tijd om na te denken wat ze het liefste wilde.
Binnen de week kreeg ik een mail dat de mensen haar terug gingen brengen omdat ze inmiddels zelf het huis ontvlucht waren.
Deze vogel was doelbewust harder gaan krijsen om haar keus duidelijk te maken en dat vertelde ze me destijds ook.
Op dit moment zit ze weer in de vogelopvang en er is beloofd dat ze nooit meer in een huis geplaatst zal worden.
Ik vraag deze vogel (die liever geen naam meer heeft) wat ze van de communicatievorm met mij vond.
‘Ik ben blij dat ik wat te vertellen had. Als iets mij niet aanstaat, schreeuw ik.’
In de gesprekken destijds bleek al dat het hier gaat om een heel sterke vogel.
Het verhaal ging dat ze zeven jaar onder een doek in een kooi had geleefd. De mensen die haar uit de vogelopvang hadden meegenomen begrepen bij thuiskomst pas dat het dier zo enorm krijste. Ze hadden veel geduld maar na een aantal weken brak het zowel hen als de buren flink op.
De vogel liet mij weten dat die periode onder de doek haar niet klein had gekregen. Ze liet het beeld zien van 1/3 deel van haar dat onder de doek zat en 2/3 dat daar boven zweefde.

maandag 21 september 2009

Petitie 'Stop de Rodeo Europe Tour'

Veel mensen zetten zich op hun eigen manier in voor een betere wereld (mens/dier/natuur).
Niemand kan in zijn eentje de wereld veranderen maar allemaal proberen een stukje iets beter te maken is wel mogelijk.
Vandaag heb ik een minimale inzet geleverd en de petitie tegen rodeo's getekend.

Voor wie dat ook wil doen: http://www.cas-international.org/nl/help-mee/protesteer/rodeos-europa/

Natuurlijk leiderschap (filmpje)

De Afrikaanse dieren hebben veel te vertellen en het zijn tot nu toe indrukwekkende contacten geweest voor mij.
Het blijkt dat meer mensen geboeid zijn door deze dieren.
Cor Gillissen heeft IVVL (Instituut Voor Vernieuwend Leiderschap, leiderschap vanuit natuurlijke wetten) opgericht.
Hij organiseert reizen naar Afrika op het gebied van leiderschap.
Het is erg leuk om onderstaand filmpje (7 minuten) te bekijken.

http://www.youtube.com/watch?v=HXZKTDmuhSQ

De cheeta

Het is even zoeken hoe ik deze dieren benader. Ze hebben erg veel aandacht voor elkaar en ik kom er niet tussen. Daarom vraag ik de voorste cheeta of die met me wil praten.
Er is wat irritatie: ‘Wat wil je dan toch? Ik begrijp je interesse niet. Ik vraag jou toch ook niet?’
Ik leg de cheeta uit dat mensen al veel onderzoek hebben gedaan naar gedrag en leefomgeving van dieren en dat mensen veel van dieren kunnen leren.
Dit wekt zijn interesse en hij gaat zitten en neemt tijd.
Ik ga door met mijn uitleg dat op deze manier communiceren en informatie naar boven halen nog niet zo bekend is maar dat het wel heel interessant is voor ons om te weten wat er in dieren omgaat.
Hij begint te vertellen: ‘Ik kan hard rennen. En ben een goed strateeg. Wij rennen niet zomaar. Wij weten goed de richting en volgen strakke lijnen. Voor ons geen energieverlies door omwegen.’
Hij laat me heel duidelijk voelen: dit is de weg en die ga ik! Recht op zijn doel af, zonder veel omhaal. Bijzonder efficiënt.
Hij vertelt niet zozeer een groep te hebben.
‘Ieder gaat zijn eigen weg. We zijn allemaal sterke individuen. Er is gelijkwaardigheid. We zijn soms wel samen maar staan op onze eigen poten.’
Ondanks de informatie die hij doorgeeft is hij niet van de babbelige en dat zeg ik hem ook.
‘Nee, dat is niet efficiënt. Ik richt me. Zijwegen zijn niet aan mij besteed. Ik zie de zijwegen niet eens. De weg naar mijn doel is recht.’
Deze sterke efficiëntie is mij vreemd, ik krabbel bij wijze van spreken es op m’n hoofd en vraag hem of hij wel eens geniet en geluk kan ervaren.
Hij geeft het beeld dat uitrusten een vorm van geluk is maar zegt daarbij: ‘Alles is efficiëntie, uitrusten dus ook.’
‘Kunnen jullie wel plezier hebben?’ vraag ik hem. ‘Het lijkt of jullie alles ontzettend op de rit hebben.’
Binnen deze communicatie is er sprake van wederkerigheid en de cheeta heeft mij inmiddels ook al bekeken: ‘Jij zwalkt. Je ziet overal wat. Het houdt je van je weg af. Jij maakt heel wat afstanden voor je bij je doel bent. Als je dat doel al haalt …’ voegt hij eraan toe.
Hij legt uit dat met veel zijwegen kracht verwaaiert.
‘Geleid het, geef het grenzen en je kracht is enorm. Niet elke weg is voor iedereen bestemd. Je hoeft dus niet alles te zien,’ vindt hij. ‘Focus, ga en dan heb je uitrusttijd. Daarna is het weer: focus, ga, uitrusten.’
Ik vertel hem dat het inderdaad niet mijn stijl is maar zoals hij het me laat ervaren voelt het wel goed.
Ik vraag de cheeta of hij wat van mensen zou willen leren.
‘Mensen zijn veel minder krachtig. Ze zijn geen partij voor mij,’ zegt hij.
‘Mensen hebben verdeeldheid in zich. Dat hoef ik niet.’
Hij laat me een rilling voelen bij het ‘watjes-gedrag’ van mensen.
Ik zeg: ‘Mag ik je hartelijk bedanken voor dit gesprek?’
‘Ik hoop dat je er wat aan gehad hebt. Ik heb tijd voor je gemaakt.’
Het is mij volkomen duidelijk dat deze cheeta niet aan verspilling van tijd en energie doet dus ik hoop dat ik zijn informatie inderdaad goed ga gebruiken. Opdat er niets verloren ga …

De mot

Iemand stuurt een foto van een motje en heeft daarbij de vraag wat deze mot haar te vertellen heeft.
Als ik contact maak, kijkt de mot me met grote ogen aan. Ik vraag hem waarom hij me zo aankijkt en ik krijg de vraag terug waarom we zo’n lange omweg maken om hem te vragen of hij wat wil vertellen.
‘Nou ja,’ mompel ik, ‘Zo gaat dat gewoon. Iemand heeft een vraag, stuurt een foto, ik maak contact, schrijf het op, koppel het terug …’
Het komt mij ineens ook allemaal omslachtig voor, maar ja, niet iedereen kan verstaan wat er in een motje omgaat.
Het is een heel aardige mot die vertelt dat hij vooral komt kijken.
Hij vindt dat er een prettige, open sfeer in het huis is en hij vermaakt zich daar goed.
Ik ga een beetje lelijk doen door hem te zeggen dat hij niet zo mooi is als een vlinder en dat maakt het voor mensen misschien wel wat minder aantrekkelijk om hem in huis te hebben.
Hij laat zich niet uit het veld slaan: ‘Wij hebben de franje en bombarie niet nodig. Heb je mij wel eens goed bekeken?’
Ik moet toegeven van niet en hij nodigt me uit om dat eens te doen.
Ik ga nog even door met mijn rotopmerkingen en stel dat ik motjes vrij dom vind.
‘Dat is jouw plaatje van ons,’ antwoordt hij rustig. Hij vertelt dat ze gefascineerd zijn door het licht.
‘Kijk naar me hoe ik ben in al mijn eenvoud,’ zegt hij. ‘Ik hou van rondkijken.’
‘Vind je het niet erg dat je geen mooie kleur hebt en geen waardering krijgt?’
‘Mijn kleur zit binnen in mij.’
‘Maar dat kun je niet zien …’
‘Je weet het nu toch?’ Het motje toont zich als een blij, opgeruimd dier zonder poespas en ik heb absoluut sympathie voor hem.
‘Wat zeg ik dus tegen die vrouw? Ze wilde graag weten wat jij haar te vertellen hebt.’
‘Zeg haar: mijn schoonheid zit van binnen.’
‘Dus je bent niet zo grauw als je eruit ziet?’
Het motje lijkt lol te hebben om mijn domheid om me door het uiterlijk te laten beïnvloeden.
‘Zeg haar ook maar dat ik graag in haar huis blijf. Ik vind het erg leuk daar.’

zondag 20 september 2009

Petitie 'Stop de bijensterfte'

De petitie 'Stop de bijensterfte' al ondertekend?
Nee??
Het is wel belangrijk dat er aandacht aan wordt besteed, hoor, want zonder bijen geen leven!
Momenteel zijn er 28.000 handtekeningen verzameld. Het streven is er op 1 oktober 40.000 te hebben.
Gaat toch lukken?

http://www.petities.nl/petitie/stop_de_bijensterfte/

donderdag 17 september 2009

Mijn eigen olifant

Het gesprek met de olifant heeft onverwachte gevolgen voor mijzelf gekregen.
Tijdens een van mijn roefmomenten (de roef is de plek van waaruit ik meestal met dieren communiceer) werd ik terechtgewezen en werd me verteld dat ik soms 'olifantengedrag' vertoon.
Ik wist meteen dat het ging om het niet altijd serieus nemen van mijn mogelijkheden om contacten te leggen in andere dimensies.
Is het toeval dat ik de volgende dag bij de Boekerij in Zutphen een prachtige olifant zag staan?
Ik heb hem meteen gekocht en hij staat vanaf nu symbool voor het serieus nemen van mezelf op dit terrein!


De jakhals

De jakhals laat een grote oplettendheid zien.
Ik vertel dat iemand me eens vroeg of een dier weet wat voor dier hij is. Ik had beloofd dat bij gelegenheid een dier te vragen en leg het de jakhals voor.
‘Ga je domme vragen stellen?’ ketst ze terug. ‘Ik weet tot in elke vezel van mijn lijf wat voor dier ik ben!’
Ze laat me jongen zien en daaruit concludeer ik dat ze op dit moment een stel ‘pubers’ te verzorgen heeft en ik ga ervan uit (terecht of niet) dat ik met een vrouwtje praat.
Dan vertel ik haar dat ik kortgeleden hoorde dat iemand een jaar een jonge jakhals als huisdier had.
Ze reageert met afgrijzen: ‘Mijn god, daar is een jakhals niet voor bedoeld!’
Ik zeg dat het om een dierentuindier ging en de maag van de jakhals draait meteen om.
‘Véél te weinig ruimte!’ zegt ze. ‘Wij rennen. Maken afstanden. Hebben ruimte nodig.’
Ik ga even door met mijn ‘kennis’ van de jakhals en zeg dat deze jakhals zich sterk aan één persoon hechtte.
‘Ja, natuurlijk! Die is een voorbeeldfunctie tot in de volwassenheid!’
Ze vertelt graag in de zon te liggen.
‘Jagen is een noodzaak om te overleven. Liggen, genieten, er gewoon ‘zijn’ is het beste. Honger is een prikkel om op te staan.’
Ze vertelt wel te genieten van het rennen en ze zegt ook dat ze dat erg goed kan.
Ik weet niet meer goed wat te vragen en zeg dat ook.
‘Dan ga ik weer lekker in de zon liggen,’ hoor ik. ‘Heb jij geen zon?’
Ik laat de jakhals de binnenkant van ons schip zien en ze vindt het erg veel spullen. Als we bij onze huisdieren komen, hoor ik: ‘Loopt je eten daar rond?’
Ik geef beelden van wat huisdieren voor ons betekenen maar ze luistert niet goed. Het is allemaal veel te klein voor haar.
‘Ik zou door de muren vliegen!’ Ze geeft me het beeld van een hard heen en weer rennende jakhals in ons schip.
‘Ik zou niet met je willen ruilen! Ik ga lekker in de zon liggen!’
We wisselen nog even uit dat ik me niet goed zou vermaken op de Afrikaanse vlakte.
De jakhals roept me na: ‘Succes met al je spullen! Ik ben blij dat ik het zo niet hoef!’

De buffel

De buffel straalt een enorme rust uit.
Ze vertelt dat ze de zinderende hitte goed aankan.
Het lenige gevoel dat ik doorkrijg, verbaast me. Andere dieren (de bizon, de Schotse Hooglander) voelden veel logger aan.
‘Wij kunnen rennen,’ legt de buffel uit. ‘We zijn licht als een veertje. Het zware is aan mij niet besteed.’
Op mijn vraag wat ze doet, zegt ze dat ze voor de jongen zorgt en zorg draagt voor de groep.
‘Wij trekken als een geheel rond.’
Ze laat ook zien dat ze weet dat ze voeding voor roofdieren is. Daar kan ze niet mee zitten.
Ik word een beetje slaperig van dit gesprek. Meestal is dat bij dieren die niet veel te vertellen hebben of een heel laag bewustzijn hebben. Dat lijkt me hier niet aan de orde en ik vraag aan wie van ons beiden de slaperigheid ligt.
‘Ik heb niet veel te vertellen,’ zegt de buffel. ‘Ik ben veel met de jongen bezig. Het is belangrijk dat ze evenwichtige dieren worden. De kudde kan alleen door met evenwichtige dieren. We kunnen niet steeds stoppen voor uitspattingen van groepsleden.’
Dit vind ik een interessant onderwerp en ik vraag: ‘Dus je investeert in de jongen voor een vloeiende voortgang later?’
‘Ja. Als iemand zich niet conformeert valt hij er buiten en is hij verloren.’ Ze geeft het beeld van roofdieren en dat een buffel zich dan niet alleen kan redden.
Ik geef de buffel beelden van hoe mensen soms met kinderen omgaan en hoe desastreus dat kan verlopen als ze volwassen zijn.
De buffel reageert: ‘Nogmaals: je moet investeren in het jonge leven. Veel liefde en aandacht geven. Iemand die tekort is gekomen gaat stuntelen. Het komt bij ons niet veel voor. Als de ouders overlijden, wordt het jong door de groep opgenomen.’
Ik vertel van de kreupele bizon. De buffel herkent dit deels. Ze zegt erbij dat een moeder zich soms niet kan losmaken van een ziek, lichamelijk onvolwaardig jong.
‘Dan blijven ze samen achter en sterven. De band is dan te sterk. Wij pushen niet. Het is de keus van de koe.’
Ik vraag de buffel waarom ik bijna in slaap viel als ze zoveel interessants te vertellen heeft.
‘Het is voor mij zo gewoon dat ik vergeet erover te vertellen,’ legt zij uit. ‘Maar ik begrijp van jou dat het bij mensen anders kan gaan. Wij hebben een oerzorg voor alle groepsleden.’
Bij deze simpele constatering schaam ik me voor mijn soort, de ‘hoog ontwikkelde’ mens …

maandag 14 september 2009

De leeuw (2)

Om De leeuw (2) te begrijpen is het noodzakelijk eerst De leeuw (1) te lezen.

Hij legt uit dat de leeuwinnen de sterkste leeuw willen.
‘Als ik dat niet meer ben, dan heb ik pech. Dan moet ik gaan.’
Ik vraag me af of dit niet het ultieme machogedrag is.
‘Nee, macho is stoer. Hier gaat het om kracht. Ieder mag in de ring maar nogmaals: je wordt niet zomaar leeuw.’
‘Wat heb jij gedaan om zo ver te komen?’
‘Ik ben een oude ziel. Ik heb vele levens geleefd en wil al die ervaring bundelen en mijn ware sterkte weten.’
Het gesprek gaat zo anders dan ik gedacht had dat ik vraag of ik later nog es terug mag komen.
‘Ja, en stel je vragen dan wat scherper,’ adviseert hij me.
‘Ik ben geen gesprekspartner voor je?’ vraag ik.
‘Jij zegt het …’ is zijn diplomatieke antwoord. ‘Je had dit niet verwacht, zie ik. Je dacht dat het gesprek over prooidieren ging. Maar dat is al een uitgekookte zaak. Je weet al hoe dat zit. We gaan nu verder. Het gaat over leiderschap.’
Ik neem afscheid van de leeuw en kan de neiging een klein buiginkje te maken niet onderdrukken. Inwendig moet ik glimlachen: ik, die altijd zo’n moeite heb met autoritaire en dominante mannen. Waarschijnlijk is deze ontmoeting in deze sferen niet voor niks …

De leeuw (1)

De leeuw komt dichterbij als ik contact maak en meteen schiet het door me heen dat ik hier met een oude ziel te maken heb.
Hij lijkt iets te herkennen en zegt dat ik als sterrenbeeld Leeuw heb.
Er is iets in hem dat me raakt en zonder nadenken vraag ik of het beeld klopt dat de leeuw koning is.
‘De leeuw is krachtig,’ antwoordt hij.
Dat voel ik meteen. Toch wil ik hem afzwakken en zeg dat er meer dieren zijn met grote kwaliteiten. En dat ook gezegd wordt dat leeuwen lui zijn. Hierbij stuur ik het beeld dat de leeuwinnen op jacht gaan.
‘Dat is uitbesteden. Delegeren. Een koning gaat niet zelf rennen.’
Hij vervolgt: ‘Je wordt niet zomaar leeuw. Je moet een krachtig innerlijk hebben. Je moet over veel zelfvertrouwen beschikken om belangrijke taken uit te besteden.’
In een flits geeft hij me een beeld dat ik begrijp maar niet makkelijk onder woorden kan brengen. Ik doe een poging:
De leider moet kunnen vertrouwen op degenen onder hem. Dat vergt inzicht van hem. De leider moet krachtig zijn. Het werk besteedt hij uit en de leeuw(inn)en onder hem kunnen goed functioneren omdat ze vertrouwen op zijn kracht. De groep kan dus functioneren omdat het met die kracht van de leider goed zit.
‘Een sterke leider hoeft niet veel te doen,’ voegt hij toe.
‘Waaruit bestaat jouw leiderschap?’ vraag ik.
‘Uit de harmonie bewaken. Mijn uitstraling omvat de groep en verder.’
Ik ga toch weer even naar de luiheid van de leeuw en het jagen van de anderen.
‘Dat is shortsighted,’ corrigeert hij me. ‘Zij kunnen werken dankzij mij. Er ligt minder zorg bij hun. Meer werk maar minder zorg. Nogmaals: je wordt niet zomaar leeuw.’
Hij laat zien dat leeuwen een vergevorderde persoonlijkheid hebben en dat jonge leeuwen groeien en groeien.
‘De krachtmeting met een andere leeuw is een test om je kracht te laten zien. Als er een jongere leeuw komt die sterker is, dan is je leiderstijd voorbij.’
Ik vraag hem hoe het zit met het doodbijten van de jonge welpen bij zo’n machtsovername.
‘Je wilt als leeuw een nieuwe groep starten waar je eigen kracht uit blijkt. Zo krijgt iedere leeuw kans zijn kracht te laten zien.’
De vernietiging van jong leven zit me een beetje dwars en ik vraag wat het hem oplevert.
‘Je eigen krachtige groep neerzetten. Niet doorgaan op andermans werk maar zelf iets neerzetten. Het samenstellen van een leeuwengroep is geen broddelwerk.’
‘Maar moeten de jongen dan doodgebeten worden?’ vraag ik.
‘Ja. Hun kans is verkeken.’

De olifant

Iedere keer als ik een gesprek begin, is het voor mij afwachten hoe het gesprek zal verlopen. Al meerdere malen pakte mijn (onbewuste) verwachting anders uit. Zo ook bij de olifant.
Ik ga es lekker stevig in mijn stoel zitten, met het idee van: zó, nu gaat het gebeuren, zo’n groot dier!
De olifant bekijkt me kort en ik hoor: ‘Gaan we serieus doen? Ik maak liever plezier!’
Ik kan me snel herstellen en zeg dat er volgens mij met mij ook best wel plezier te maken is. Ik pas me wel aan, zeg ik hem maar kaats de bal ook meteen terug en vraag hoe hij plezier maakt.
Hij laat zijn bewegende slurf zien: hoe hij met water en zand spuit.
‘De uitbundigheid zit in de slurf,’ legt hij uit.
‘Wij staan stevig op onze poten (daarbij krijg ik het beeld van vier kolossale poten met een massief brok erop, waarmee hij doelt op het zware lijf dat de poten te dragen hebben; kennelijk is het zich zo laten zien zijn vorm van humor) maar de slurf is flexibel.’
Vervolgens laat hij zien dat ze veel lopen en dat ze ondertussen plezier maken.
‘Er is harmonie in de groep maar we maken veel geintjes. Vooral gein.’
Kennelijk val ik wat stil want hij vraagt: ‘Wat wil jij dan? Over serieuze dingen praten?’
Ik vertel dat ik wel vragen heb over zijn leefwijze enzo.
‘Daar heb ik helemaal geen zin in,’ antwoordt hij.
‘Nou, hoe maak je dan plezier als je in een rij door de savanne loopt?’
Hij laat zien dat een van de geintjes is om de ander aan de staart te pakken en dan ineens een rukje te geven.
‘De ander geeft het door. En zo krijg je een schakel van lolletjes,’ lacht hij.
‘Ben jij altijd de lolbroek?’ vraag ik hem.
‘Ik wel. Er zijn er die serieuzer zijn. Je hebt kennelijk de verkeerde getroffen om mee te willen praten.’
Hij zit er niet mee.
‘Is het goed als ik es terugkom?’ vraag ik hem. ‘Dan kun jij je voorbereiden op mij.’
‘Ik zal wel zien of ik dat dan wil!’ lacht hij vrolijk uitdagend.

zondag 13 september 2009

De zebra (het jong)

Het jong (zie het verhaal van zijn moeder) laat weten nog niet volwassen te zijn.
Hij wist dat zijn moeder moeilijk liep.
‘Ik wilde bij haar blijven. Ze joeg me de kudde in en was ineens weg. Ik moest doorrennen met de kudde.’
Hij laat weten haar gezocht te hebben en voelde zich boos en alleen toen ze er niet meer bleek te zijn.
‘Ik heb mijn eigen weg in de kudde moeten vinden. Ik werd door het geheel opgenomen, niet door één speciaal iemand,’ vertelt hij.
Hij blijft in het midden van de kudde lopen, dat is zijn plaats.
‘Aan de randen is het te gevaarlijk. Ik zie het gevaar niet altijd maar als iedereen gaat rennen dan moet je mee voor je eigen veiligheid. Ik ga met de stroom van de kudde mee.’
Deze jonge zebra laat weten zich sterk en stoer te voelen.
‘Ik heb vrienden, ik voel me niet alleen.’
De sfeer rond de zebra is prettig en avontuurlijk. Ook hier kost het me wat moeite om afscheid te nemen.
Van het jonge dier hoor ik: ‘De lijnen die nu zijn gelegd, die blijven.’
Met andere woorden: ook dit gaat niet verloren. Zoals niks verloren gaat.
Met die wetenschap kan ik het gesprek met een glimlach afsluiten.

De zebra (de moeder)

Als ik contact maak met de zebramoeder word ik welkom geheten.
Nu was ik beter voorbereid dan bij de karper op de mogelijkheid dat dit prooidier niet meer hier op aarde zou kunnen zijn.
De zebra vertelt iets aan haar poot gehad te hebben waardoor ze niet snel genoeg meer was.
‘Je probeert weg te komen maar de zwakste wordt gepakt,’ legt ze uit.
Ze laat zien hoe ze haar jong de kudde in heeft gestuurd en toen zelf van de kudde is afgelopen zodat zij gepakt zou worden.
Ik vertel dat iemand me kortgeleden heeft verteld over de bevindingen van Michael Roads over roofdieren en hun prooi: ze hebben een soort afspraak met hun aanvaller en verlaten hun lichaam zodra ze geen kans meer hebben te ontsnappen.
‘Ja, dat weet je,’ antwoordt de zebra. ‘Het is geen probleem. Het is inderdaad een kwestie van snel je lichaam verlaten.’
Ze zegt dat mensen daar niet zo dramatisch over moeten doen. That’s life.
‘Ik heb mooie jaren gehad. Diverse jongen gehad.’
Ze vertelt dat het fijn is op aarde in een fysiek lichaam te zitten. Ze heeft genoten van de aarde, de lucht, het voedsel en de groep.
‘Wij hebben een groepsgeest. Bij aanvallen van roofdieren verdwijnen er individuen maar de groep blijft.’
Ze doet het rustig aan met terugkomen, ze heeft geen haast.
Ik vraag haar of ze wel eens overweegt als huisdier terug te komen.
Ze veronderschuldigt zich bijna als ze uitlegt dat ze erg op haar vrijheid is gesteld.
‘Ik hou van het vlakke land en de ruimte. Ik vind het heerlijk om héél hard te rennen. Ik moet er niet aan denken om als paard in een stal te zijn. Ik wil me niet laten temperen.’

De neushoorn

Bij de neushoorn voel ik meteen de dikke, ondoordringbare huid.
Op mijn vraag om een gesprek krijg ik meteen te horen: ‘Waarom moet dat nou? Waarom ik?’
Na wat aandringen en doorvragen, is het: ‘Nou, vooruit dan maar.’
Hij vertelt erg op zichzelf te zijn. Ik voel ook een kleine, ingetrokken uitstraling.
Hij heeft een houding van ‘bemoei je allemaal niet met mij’ en de dikke huid komt daarbij goed uit.
Hij vertelt erg in zichzelf te zijn en evenwichtig.
‘Evenwichtig somber,’ vertaal ik de gevoelens die ik doorkrijg.
‘Ik ben niet uitbundig,’ geeft hij toe. ‘Ik leef. Verder gebeurt er niet veel.’
‘Geniet je wel eens?’ vraag ik.
‘Genieten is te uitbundig.’
In het water gaan is een noodzakelijkheid, hij beleeft er niet echt plezier aan.
‘Ben je depressief?’
‘Nee, ook niet zwaarmoedig.’
‘Bedrukt?’
‘Bedrukt is teveel emotie.’
‘Neutraal?’
Na even nadenken zegt hij dat zijn stemming iets onder neutraal zit. Hèhè, we zijn eruit!
Ik heb een heel lelijke vraag aan hem: ‘Waarom ben je er?’
Ik durf de vraag nauwelijks te stellen maar zijn antwoord komt meteen: ‘Om rust te vinden in mijn eigen lijf. Het goed vinden zoals het is in al zijn neutraliteit.’
Hij laat zien met zijn neus ruimte te kunnen creëren door erop los te rammen als iets hem niet aanstaat. Ik zou niet graag zijn tegenstander zijn!
Dan laat hij me zien dat hij als neushoorn leert inkeer te krijgen.
Het is allemaal wat somber en ik sukkel in slaap. Als ik wakker schiet, hoor ik: ‘Ik ben ook niet zulk gezellig gezelschap. Laat mij maar, ik vind het wel lekker in mezelf.’
Ik voel me wat schuldig dat ik in slaap ben gevallen en heropen het gesprek.
‘Mijn wapens zijn mijn snelheid en de kracht van mijn neus,’ zegt hij. Ik zie hem zo tegen een boom opknallen.
‘Ik spies iemand er zo tegenaan,’ zegt hij trots, daarbij zijn neutraliteit even verlatend.
‘Waarom?’ vraag ik voorzichtig.
‘Dan zit ie klem. Heb ik er geen last meer van.’
Hij vertelt dat mensen wel in zijn omgeving mogen zijn maar zodra hij last van ze heeft, gaat hij los. De last bestaat eruit dat ze hem irriteren. Dan moeten ze weg.
‘Als ze te lang in mijn buurt zijn, is het genoeg.’
Hij vertelt geen aandacht te willen en een echt teruggetrokken bestaan te willen leiden. Daar heeft hij die dikke huid voor nodig en hij noemt het zelf een ‘oerhuid’.
Als ik hem vraag nog es terug te mogen komen bij hem voor een babbel, antwoordt hij dat ik teveel vraag.
‘Ik heb al meer dan ooit gecommuniceerd.’
Hij vindt het duidelijk meer dan genoeg.

De giraffe (2)

Na mij is de giraffe aan de beurt en ik vraag hem of hij wat kan laten zien van zichzelf.
Meteen laat hij zich hard rennend zien. Het is een prettige beweging, voel ik en hij vertelt het heerlijk te vinden om die grote stappen te maken. Ik vertel hem dat onze nek een stuk kleiner is dan die van hem.
‘Ja, sneu,’ vindt hij, ‘Ik moet er niet aan denken. Je kop op je schouder … vreselijk! Ik heb groots, weids uitzicht.’
Hij laat me voelen hoe majestueus het voelt en hoe hij in alle rust alle kanten op kan kijken. Ik merk dat het heel prettig is om vanaf zo hoog te kunnen kijken en veel te kunnen zien.
Ik zeg dat ik heel veel rust bij hem voel.
Hij beaamt dat en vertelt dat giraffen een ijkpunt zijn voor veel dieren. ‘Wij zijn er en wij zijn zichtbaar.’
Op mijn vraag of ze te vrezen hebben van andere dieren, antwoordt hij: ‘Als er genoeg voedsel is zijn wij geen interessante prooi.’
‘Je voelt je dus niet bedreigd?’
‘Helemaal niet.’
Ik vraag hem of hij nog wat te zeggen heeft.
‘Moet je ook es doen: vanaf een hoogte de mensen bekijken. Dat geeft nieuwe inzichten.’
Ik bedank hem voor het gesprek en hij vertelt het prettig gevonden te hebben.
Ik merk dat ik het moeilijk vind om afscheid te nemen van dit vriendelijke dier.
‘Zal ik dan maar verder gaan?’ vraagt hij en in mijn beeld zie ik hem omdraaien en gracieus wegstappen. Hij kwispelt even met zijn staart alsof hij met een lachje afscheid neemt.

De giraffe (1)

Als ik contact maak met de giraffe neemt hij me helemaal op. O, o, daar gaan we weer, denk ik, ik ben weer aan de beurt.
‘Ik ben nogal klein vergeleken met jou,’ merk ik op, in een poging het gesprek een kant op te sturen.
‘Nee, daar kijk ik niet naar. Ik doorgrond je. Ik wil weten waarom je wilt praten.’
Ik voel me een beetje in m’n nakie staan maar net als de bizon heeft hij gelijk als hij ook dingen van mij wil weten.
‘Wat zie je dan aan mij?’ vraag ik dapper.
‘Je bent geboeid. Hebt oprechte belangstelling. Bent nieuwsgierig. Je denkt plezier met ons te kunnen maken. En je haalt energie uit de gesprekken.’
Ik vind het geen gekke observatie en vertel de giraffe spontaan dat ik gisteren tegen zeven mensen heb verteld over deze communicatievorm. Het bijzondere was dat bijna al deze mensen er voor het eerst over hoorden en ondanks scepsis en nieuwigheid heel oprecht luisterden en vragen stelden.
‘Je durft over ons te vertellen. Je verloochent ons niet. Dat is goed,’ vertelt de giraffe.
‘We praten wel veel over mij,’ zeg ik, ‘maar niet over jou.’
‘Het is goed dat je jezelf onder de loep neemt. Je drijfveren achterhaalt. Je vraagt wat van ons. Wij mogen wat terugvragen.’
‘Wat is het terugvragen?’
‘Jou bekijken.’
Normaal gesproken kijkt hij alleen naar het uiterlijk van mensen en mensen kijken naar het uiterlijk van hem, vertelt hij.
‘Dat kan een doordringend kijken zijn,’ legt hij uit,’maar ze zien niet onze persoon. Wat nu gebeurt, is wisselwerking. Dan stroomt het heen en weer.’
Ik vraag wat hij ervan vindt.
‘Erg prettig. Gelijkwaardig. Binnen deze energie kunnen vragen gesteld worden. Jij ontvangt de antwoorden.’

(Voor de leesbaarheid deel ik het gesprek in tweeën)

De meerkoeten

De laatste dagen maken de meerkoeten rond ons schip veel spektakel. Ze maken geluiden naar elkaar, jagen elkaar weg en vechten soms zelfs.
Ik wil graag te weten komen wat er aan de hand is.
Het wordt me al snel duidelijk dat er teveel meerkoeten zijn. De jonkies zijn groot en de ouders hebben schoon genoeg van ze. Ze moeten weg en het zelf gaan doen.
‘We bijten ze van ons af.’
Ik hoor dat de meerkoeten erg op hun eigen ruimte gesteld zijn.
‘De eenden zwemmen overal maar wij hebben ons eigen territorium. De andere meerkoeten zijn erger dan de eenden. Wij willen geen vermenging met elkaar.’
Ik laat ze het beeld zien van twee meerkoeten die jonkies grootbrengen en hoor terug dat ze het ouderschap samen doen. Het wordt me niet helemaal duidelijk of de ouders daarna weer los van elkaar gaan of bij elkaar blijven.
Ze geven door erg op zichzelf te zijn, niet zo sociaal.

Voor een eerder gesprek met meerkoeten, in april: http://pratenmetvrijedieren.blogspot.com/2009/04/de-meerkoet.html

De pelikanen

Rond de pelikanen is alles licht en vrij.
Ze vertellen in groepen te leven.
‘Het gaat niet om het individu.’
Ze laten een sterke nekspier zien waardoor ze het voedsel prima kunnen dragen.
‘Wind, water en zon … wij hebben niet veel nodig om gelukkig te zijn. Wij gaan ongecompliceerd het leven door.’
Ik vraag of ze zich wel eens zorgen maken.
‘Nooit! Het leven is een feest,’ is het antwoord.

donderdag 10 september 2009

De coyote (vervolg)

Ook de coyote mocht ik nog eens benaderen omdat dit soort contact een veilig contact is voor hem.
Aan deze coyote, die ik 2 augustus wijs noemde, vraag ik waarom hij geen huisdier is.
Hij vertelt meteen dat hij huisdier is geweest en hij laat zich zien als hond. Hij werd geslagen, mishandeld, onderdrukt en klein gemaakt. Hij werd niet gezien.
‘Het is onverdraaglijk voor mij om dat nog eens mee te maken,’ legt hij uit. ‘Je kunt niks beginnen tegen de explosie van woede van mensen. Het was onredelijk. Het had niks met mij te maken. Het had mij niet mogen overkomen. Ik had er geen schuld aan.’
Ik ben ondertussen helemaal beroerd en misselijk geworden van de gevoelens die hij destijds heeft moeten doormaken.
Hij vertelt nogmaals dat hij het niet zou kunnen verdragen dit nog eens mee te maken. Door nu coyote te zijn, heeft hij het hondachtige behouden.
Ik vraag hem of hij nog interesse in mensen heeft.
‘Ik wil er niet aan dat mensen slecht zijn. Ik bekijk ze nu van een afstand.’
‘Draag je het met je mee?’
‘Ik ben alert. Blijf uit de buurt van mensen. Laat me niet pakken.’
Hij vertelt het misschien nog wel eens te gaan proberen bij mensen.
Ik vertel hem dat ik nog steeds het rotgevoel heb.
‘Gooi het de lucht in!’ adviseert hij vrolijk.
Terwijl ik dat doe, spatten alle rotgevoelens uiteen in sterretjes die vervolgens als bloemetjes verdwijnen.
‘Lang leve de vrijheid!’ hoor ik de coyote roepen.

Zie ook: http://pratenmetvrijedieren.blogspot.com/2009/08/de-coyote-man.html

De vleermuis (3)

10 juni vertelde de vleermuis dat ik veel verder, veel dieper met hem kon gaan.
Vandaag ga ik dat gesprek dan maar eens aan.
Eerst laat ie zien dat hij slaperig is. Op mijn vraag of dat erg is, antwoordt hij: ‘Nee, kom maar mee.’
Hij neemt me mee, een trap af en we komen in een uitgestrekt donker vlak. Overal zijn lichtpuntjes verspreid maar die zie je alleen als je er goed naar kijkt. Het donker overheerst absoluut.
Naast ons, iets naar boven, zien we het spiegelbeeld: alles is daar licht met donkere puntjes.
Hij vraagt wat ik prettiger vind.
‘Vanuit jouw positie, waarin ik nu ook ben, vind ik de donkerte fijner. Rustiger,’ antwoord ik hem. ‘Het licht is verblindend, legt dingen open.’
Ik zie dat ik de lichtpuntjes bewust kan omzeilen in het donker maar de donkere puntjes in het licht zie ik slecht. Het licht straalt zo dat het donkere niet te zien is.
‘De één voelt zich fijn in het donker, de ander in het licht,’ legt de vleermuis uit.
‘Heeft dat te maken met het dier-zijn?’ vraag ik.
‘Ja, maar ook geestelijk. De één kan het licht verdragen, de ander niet. Voor hem is het licht te pijnlijk.’
Ik vraag me af wat de boodschap van deze beelden is en vraag de vleermuis ernaar.
‘Oordeel niet over de plek die iemand verkiest.’
Dan laat hij zien dat als je het geheel dichtklapt, alles licht is.
‘Want duisternis is hol, bestaat niet,’ legt hij uit. ‘Duisternis wordt gevuld met licht. Het geheel van dingen is licht.’
De vleermuis vertelt me dat hij zich fysiek prettiger voelt in de donkerte.
‘Voor mij is dat een zachte deken.’
We sluiten het gesprek en ik ga de trap weer op. De vleermuis blijft.
Ik geniet van het weidse, lichte uitzicht. Voor mij is meer licht prettiger, alhoewel ik ook ervaren heb dat voor de vleermuis de donkerte fijner is.

Lees ook: http://pratenmetvrijedieren.blogspot.com/2009/06/de-vleermuis-2.html

dinsdag 8 september 2009

Henkie (de jonge zwaluw)

Henkie is een begrip geworden. Verschillende mensen hebben zijn avonturen bij ons met belangstelling en ontroering gevolgd (zie daarvoor de verhalen van De jonge zwaluw in juli).
Vandaag besluit ik nog es contact te zoeken en te kijken hoe het hem vergaat.
Ik tref hem vliegend in de zon aan. Hij is vrolijk en vliegt steeds in mijn beeld.
‘Ik ken geen zorgen,’ antwoordt hij op mijn vraag hoe het met hem gaat. ‘Ik ben vrij, ik vlieg, ik zweef.’
Omdat wij het er nog vaak over hebben dat we het zo verbazingwekkend vinden dat een gierzwaluw maar blijft vliegen en vliegen vraag ik hem of hij me kan laten voelen hoe het vliegen voelt.
Ik merk meteen dat het hetzelfde is als ademen: je merkt het niet. Het kost hem in die zin dus geen inspanning.
‘Denk je nog wel eens aan ons?’ vraag ik.
‘Ik denk niet terug.’
‘Weet je het nog wel?’
‘Het was een goede tijd. Ik heb veel gezien. Meer dan in het nest.’
Hij laat zien dat hij een sterke vogel is. Nieuwsgierig en dapper. Hij vertelt dat hij ook in zijn schulp had kunnen kruipen. Dan zou hij het bij ons niet overleefd hebben.
‘Dus het is niet onze verdienste dat je nu nog leeft?’
‘Zonder mijn instelling was het jullie niet gelukt,’ vertelt hij.
‘Ben je er blij mee dat het zo gelopen is?’
‘Ja, daar op de grond was het niks.’ Hij laat zijn hulpeloosheid van toen zien en beseft dat het een afgelopen zaak zou zijn geweest als hij niet was opgepakt.
Ik vertel hem dat het voor ons een bijzondere ervaring was om zo voor hem te zorgen.
‘Dan dragen jullie mij ook als een sterretje mee in jullie hart,’ concludeert hij vrolijk.

Zie De jonge zwaluw (8) om de laatste opmerking te begrijpen: http://pratenmetvrijedieren.blogspot.com/2009/07/de-jonge-zwaluw-8.html

De karper

Eind april sprak ik de karper die me toen uitnodigde nog es te komen babbelen.
Vandaag neem ik weer contact en ik hoor: ‘Wees welkom.’
Ik schrik me een hoedje want ik heb de afspraak dat een overleden dier me begroet met ‘Welkom’.
De karper vraagt waarom ik schrik en ik zeg dat ik me niet had voorbereid op zijn fysieke dood. Eigenlijk wil ik het ook niet horen tot ik mezelf aanpak. Dan kan ik verder praten met hem.
Hij vertelt gevangen te zijn door vissers en ik vraag hoe het heeft kunnen gebeuren.
‘Je kent mijn interesse voor mensen.’ Hij is duidelijk te dichtbij gekomen en heeft aas genomen.
Ik vraag hem wat er dan binnen in hem gebeurt.
‘Dan weet je dat het over is. Ik vertrek dan snel uit mijn lijf.’
‘Je wilde niet blijven?’
‘Nee, worstelen heeft geen zin.’
Ik vraag wat de vissers op dat moment zien.
‘Een tegenstribbelend lijf. Dat zijn reflexen. Maar ik ben al weg.’
Hij vertelt in rustiger oorden te zijn.
Ik vraag hem of hij weer als karper terugkomt maar hij overweegt een keer vogel te zijn.
‘Ik heb de wereld meermalen vanuit de diepte bekeken. Nu misschien es vanuit de hoogte.’
‘Geen vis meer?’
‘Ik was al bezig op het scheidingsvlak,’ herinnert hij me, ‘Ik wil de zaak nu vanuit de lucht bekijken.’
Ik fantaseer erover dat hij bij ons in de buurt zou kunnen komen (ik heb namelijk een zwak voor deze karper) maar hij zegt te denken aan een uil en die zitten niet bij ons.
‘Waarom een uil?’ vraag ik hem.
‘Het ligt aan waar je interesses liggen. Ik ben lang waterdier geweest. Ik ben toe aan een andere ontwikkelingsvorm.’
Hij vertelt dat een andere vorm aannemen niet lichtzinnig gaat. Hij neemt zijn tijd.
‘Dan kan ik je een volgende keer niet ‘karper’ noemen,’ zeg ik hem.
‘Noem me maar Wil. Ik heb een sterke wil.’
‘En een heel zachtaardige inslag,’ voeg ik toe.
‘Ja, dat is een mooie combinatie,’ sluit hij het gesprek af.

Het eerste gesprek met de karper is te lezen op: http://pratenmetvrijedieren.blogspot.com/2009/04/de-karper_22.html

maandag 7 september 2009

De mens en haar dieren

Het is toch wel leuk om de TV opnames over diercommunicatie van omroep Gelderland hier ook te plaatsen.
In maart zijn deze opnames bij ons aan boord gemaakt en in juli uitgezonden.
Tijdens de opnames had ik alleen nog maar met een kikker en kreeft gecommuniceerd dus de vrije dieren zijn niet ter sprake gekomen.
Mocht je een kleine zeven minuten de tijd hebben, geniet dan van de rust bij ons aan boord!

http://www.youtube.com/watch?v=33cgYAT0YhI

zondag 6 september 2009

De huismuis (vervolg)

Mini, het konijn, woont bij Petra in huis en heeft dus ook wat te zeggen over het muizenbezoek. Al eerder in de week vertelde ze me dat ze niet gediend is van andere konijnen in huis en dus ook niet van muizen. Ze ‘dreigt’ ze weg (daarbij laat ze me het beeld zien van een enorme energie-uitstoot vanuit haar).
Vandaag vraag ik haar er nog een keer naar.
‘Het huis is van ons. Muizen moeten onzichtbaar zijn, stiekem doen. Ik moet ze terugdringen. Ze mogen achter de wanden maar niet in de kamer.’
Ze is er ook heel duidelijk in dat ze van haar eten moeten afblijven. Dat eten wordt gekocht en de muizen moeten hun eigen eten zoeken. Anders horen ze in een kooitje.
Met deze info ga ik terug naar de muis.
Die is het er niet mee eens dat het huis van Petra en Mini is.
‘Wij willen niet weg maar we willen wel zorgen dat ze ons niet zien. Wij gebruiken al onze gangen en wegen wel weer.’
De muis is een goedgehumeurd dier dat lol wil trappen en niet zijn humeur wil laten bederven door het feit dat hij niet gewenst is.
Ik vraag hem waarom ze tijdens hun afwezigheid het huis zo in bezit hebben genomen.
‘Je neemt de ruimte die je krijgt,’ is zijn logica.
We hebben het erover dat Mini gericht is op mensen (ze is echt een mensenkonijn).
Deze muis vertelt geen binding met mensen te willen en dus ook geen afspraken te willen maken. Hij wil zijn vrijheid behouden en geen verantwoording schuldig zijn aan mensen.
Hij zegt terug te willen naar de oude situatie: Petra en Mini hun ruimte (ik krijg het beeld van het midden van de kamers) en de muizen hun ruimte (daarbij laat hij de wanden/muren zien en kleine ‘paadjes’).
Ik probeer nog overeen te komen of zij de laatste generatie zouden kunnen zijn in dit huis (en doel op het leegstaande huis van de buren) maar de muis gaat er niet zo op in. Ook niet op het feit dat Petra gezegd heeft dat ze brood uit het keukenraam zal gooien voor hen. Deze muis is geen buitenmuis en vermaakt zich liever binnenshuis.
Hij sluit het gesprek af met de woorden: ‘Ik laat mijn leven niet verpesten door chagrijnen. Ik wil die confrontatie niet.’

Vrijdag 11 september hoor ik dat de muizen niet meer gezien zijn! Helemaal toppie, muizen!

De huismuis

Vriendin Petra kwam na vier weken Ardennen thuis en trof een levendige muizenboel. Een paar dagen liep ze rond met een fototoestel tot ze een schimp van een muis kon vastleggen. Ze vroeg mij het gesprek aan te gaan met deze muis.
Ik leg de muis, net als elk dier, uit dat ik graag praat met dieren die niet aan mensen gebonden zijn.
Meteen word ik in de rede gevallen.
‘Ik ben afhankelijk van wat mensen in hun huis hebben.’
Ik vraag de muis hoe zijn leven is.
Hij laat me allemaal sluip-door-kruip-door ruimtes zien. Gangetjes en paadjes.
‘Het leven is heel boeiend. Het is een groot leefterrein. Het is een spel voor mij.’
Ik leg uit dat Petra het niet zo’n leuk spel vindt.
‘Wat niet?’ reageert hij verbaasd.
Voorzichtig leg ik uit dat er mensen zijn die niet gediend zijn van muizen in hun huis en soms zelfs bang zijn voor muizen.
‘Bang?? We kunnen toch heel goed samen leven? Er is toch ruimte genoeg?’
Ik stel het iets scherper en zeg dat mensen, ook dit mens, geen muizen in huis willen.
Er valt een stilte.
‘Dus ik ben niet welkom?’
‘Nee, eigenlijk niet. Maar jullie kunnen naar de buren …’
‘Maar dit is ons huis!’
Ik vertel dat ze in de vakantie de boel aardig overgenomen hebben.
‘Ja, het was erg rustig.’
Het is weer even stil.
‘En als we ons nou niet meer laten zien?’ oppert hij.
‘En stil zijn,’ voeg ik toe.
‘Doen of ik er niet ben in mijn eigen huis? Dat is een beetje raar,’ vindt hij.
Ik zeg de muis dat ik zal overleggen met Petra en vraag de muis te overleggen met de andere muizen. Ik leg hem uit dat het huis van de buren leeg staat en dat ze daar zo heen zouden kunnen gaan.
‘In een leegstaand huis is geen eten, hè?’ merkt hij op.
‘En kijk es of jullie je aantal kunnen beperken,’ roep ik hem nog toe.
‘Wat een zeurkonijnen!’ bromt hij terug.
(wordt vervolgd)

dinsdag 1 september 2009

De mol

Vlakbij onze waterput ligt een hoop zand. Dat moet van een mol zijn.
Natuurlijk is zo’n diertje niet makkelijk te fotograferen. Ik ga proberen of ik toch contact met hem kan krijgen.
Al snel word ik geconfronteerd met een dier dat laat zien dat z’n ogen niet tot zeer slecht functioneren. Toch wil hij mij opnemen, weten wie hij voor zich heeft en hij nadert me dicht. Het lijkt wel of hij mijn aura afsnuffelt en betast.
‘Ben je geen gevaar voor mij?’ vraagt hij.
Ik vertel hem dat ik ver van hem vandaan ben en dat ik hem niks kan doen.
Hij laat zeer krachtige poten zien waarmee hij heel snel kan graven.
Ik zeg hem dat ik de gangen die hij gegraven heeft zo smal vond.
‘Ik heb niet veel ruimte nodig. Ik heb een dun lijf.’
Graag zou ik van hem willen weten hoe het nou is, zo onder de grond. Ik kan me er slecht een voorstelling van maken.
‘Ik wil steeds maar verder. Graven. De geur van aarde is heerlijk. Graven is mijn lust en mijn leven.’
Hij vertelt dat hij alle vrijheid heeft om alle kanten op te graven. Hij creëert zijn eigen wegen.
Op mijn vraag of hij niet es lekker frisse lucht wil, laat hij me voelen hoe het voor hem in de buitenlucht is. Het is net of de lucht daar ‘te groot’ voor hem is. Of z’n longen het niet aankunnen.
Laat die mol maar lekker onder de grond!