woensdag 7 september 2011

De baviaan

Voor de baviaan telt de groep. De groep is het middelpunt van het bestaan.
‘Wij houden de groep bij elkaar. Een baviaan alleen sterft.’ Ik hoor drie keer achter elkaar: de groep, de groep, de groep.
Nou, dat is duidelijk. Ik zeg dat mensen meer individuen zijn.
‘Mensen kunnen samen iets doen,’ zegt deze baviaan en hij laat blijken dat hij mensen geobserveerd heeft, ‘Maar mensen hebben niet onze groepsgeest. Wij zijn een geheel. Mensen zijn losse stukjes. Er zijn al snel botsende belangen tussen mensen. Wij zijn een eenheid. Daarin hebben we geen keus. Er is ook geen overleg. Ieder kent z’n plaats en weet z’n kracht.’
Hij geeft door dat de onderlinge contacten niet fijngevoelig gaan. Ben je minder sterk? Dan weet je je plaats.
‘Je verwerft je een plek in de groep en in de loop der tijd kun je op een hogere plek komen.’
De baviaan overdenkt alles nog eens en komt tot de conclusie: ‘Je wordt als groep mensen nooit zo sterk als een groep bavianen door al die ‘luchtgaten’ die jullie tussen elkaar hebben.’
‘Misschien willen we dat wel niet,’ antwoord ik, stiekem blij zijnd met onze individualiteit.
‘Dan word je nooit een baviaan.’

Het wrattenzwijn

Het wrattenzwijn vraagt waar ik mee bezig ben, dat ik op deze manier contact zoek. Ik heb dat wel meer dieren moeten uitleggen, maar dit dier blijft me maar observeren.
‘Je ziet het als een spel,’ is zijn conclusie.
‘Nou, spel… wat versta je onder spel? Ja, ik vind het erg leuk om op deze manier contact te hebben met dieren over de hele wereld. Is dat spel? Ik ben er wel serieus in, maar heb er ook veel plezier in.’
‘Je huppelt er doorheen,’ bromt het wrattenzwijn. Hij denkt na en ik denk ook na of dat erg is of niet.
‘Ik ben een boek aan het schrijven zodat meer mensen weten dat dit soort contact kan. Misschien gaan zij het ook wel doen.’
‘Ik leef in het hier en nu.’ Met de nadruk op hier.
‘Ik wil het delen om zo meer begrip voor elkaar te krijgen,’ leg ik hem uit. ‘Wij mensen kunnen onze krachten namelijk ook destructief inzetten, maar als er meer begrip is voor dieren wordt dat vast minder.’ Ik weet dat diverse mensen door deze blogverhalen anders naar dieren zijn gaan kijken.
‘Mensen zitten overal. Wrattenzwijnen niet,’ zegt het wrattenzwijn.
‘Bij ons zitten wrattenzwijnen in dierentuinen.’ Het dier schrikt van het beeld dat ik geef van dierentuinen. Ik wil verder babbelen, maar hij is bezig versterking te sturen naar de dierentuinbroeders en -zusters. Hij vindt het maar niks!
Ik probeer meer informatie uit het dier te krijgen, wil graag weten hoe hij leeft, wat hij doormaakt op een dag. Maar hij is niet informatief. Hij lijkt hard te kunnen rennen en ook plezier te hebben in een drafje. Hij kan ook voedsel in de grond zoeken waardoor er grond omgewoeld wordt. Ik begrijp van hem dat er niet veel grote gravers zijn en dat de grond losmaken weer goed is voor andere levensvormen. Ook lijkt het bij hem meer om de geur dan om het zicht te gaan.
Maar nogmaals: erg informatief over zichzelf is dit dier niet.

dinsdag 6 september 2011

Het aapie

Deze aap ziet meteen aan mij dat ik geen staart heb. Wat is dat toch met die staarten tegenwoordig? De cheeta had het er ook al over.
Hij blijft me observeren terwijl ik hoor dat een staart belangrijk is voor evenwicht. ‘Hoe kun je dan door bomen slingeren?’ vraagt hij zich af.
‘Dat kan ik niet.’
‘Wat beperkt!’
Er lijkt ineens een kwartje te vallen bij de aap. Hij laat zien dat mensen altijd met auto’s komen, dat ze op de grond blijven, dat ze traag zijn in hun lopen en stijf. Hij vindt het allemaal maar een beetje zielig.
‘En altijd zorgen. Dat houdt ze neer.’ De aap kijkt met verbazing naar mensen met al hun hulpmiddelen (auto’s, kleren, spullen).
‘Ik ben van alles voorzien,’ zegt hij. ‘En als het regent?’ vraag ik slim. Ik zie hem al voor me met een hoosbui over zich heen, zonder paraplu of regenjas. ‘Dat gaat over.’
Omdat ik het met de krokodil over angst had, vraag ik of deze aap wel eens bang is.
‘Bang? Nee, maar ik moet wel opletten.’ Hij schijnt veel kabaal te maken als er wat aan de hand is, wat een afschrikaffect heeft.
‘Opletten hoort erbij. De onverstoorbaarheid van de krokodil ken ik niet. Dan word ik gegrepen.’ Ik zie een grote hand die hem bij de schouders pakt, dus ik vermoed dat hij ook voor soortgenoten moet oppassen. Zal wel een hiĆ«rarchiekwestie zijn.
‘Wat kunnen we van jou leren?’ vraag ik hem.
‘Het zorgelijke is zo kleinzielig.’

De krokodil

De krokodil bekijkt mij goed en merkt op: ‘Beetje spanning?’
Ik moet toegeven van wel, ja. Ik heb al lange tijd met een krokodil willen praten en toen ik een stel recente foto’s toegestuurd kreeg van iemand die door Afrika had gereisd, was ik blij verrast dat er een krokodil tussen zat.
Maar ik zie in dat spanning niks toevoegt, dus ik ontspan en laat me verder bekijken door het dier. Ik merk een grote oplettendheid bij hem en onwillekeurig geef ik hem het beeld terug dat ik ken van krokodillen: passief liggend.
‘Vergis je niet. Mijn lijf lijkt niet in actie, maar mijn geest verspreidt zich over een groot gebied. Ik zie veel, maar reageer op weinig.’ Ik weet dat hij met ‘zien’ niet het kijken door de ogen bedoelt, maar vooral een waarnemen met zijn zesde zintuig, zoals wij dat zouden noemen. Hij heeft donders goed door wat er in zijn domein gebeurt. Dat domein schijnt een groot gebied te zijn waar hij helemaal in thuis is.
De zon vindt hij heerlijk. Hij laat ook zien dat hij in de nacht langzaam door water kan glijden. De vraag komt in me op of hij wel eens bang is.
‘Bang?! Ik gebruik al mijn zintuigen. Als je in je kracht staat, ken je geen angst.’
Maar hij weet wel wat ik bedoel met angst. Dat komt omdat het evolutionair een heel oud dier is. De angstervaringen liggen kennelijk ergens nog genetisch in hem opgeslagen, maar hij leeft er niet mee.
Ik laat hem even het beeld zien van krokodillenfarms in AustraliĆ«, waar krokodillen hutjemutje op elkaar gepropt liggen te groeien om tot voedsel te gaan dienen voor mensen. De krokodil is niet bijster onder de indruk en geeft mij meteen het beeld terug dat mensen dat ook kunnen doen door andere mensen op te sluiten in gevangenissen. Hij zegt erbij: ‘Ik heb er niet voor gekozen om op zo’n farm terecht te komen.’ Daarmee is het hoofdstuk voor hem niet meer bespreekbaar.
‘Wat kunnen wij van jou leren?’ vraag ik de krokodil.
‘Onverstoorbaarheid.’
Hij laat nogmaals zijn basishouding zien, vervolgens dat zijn acties doeltreffend zijn: gespitst en gefocust op voeding, dan met alle kracht een prooi vangen. Daarna volgt weer onverstoorbaarheid.
‘Wees wat meer kroko: reageer niet op alles.’