Als ik contact zoek met de bosmier vertel ik hem wie ik ben en waar ik hem getroffen heb.
‘Ik weet wel waar ik ben, hoor,’ hoor ik meteen.
Ik krijg ongeduld door van hem en vraag beleefd of hij even tijd vrij wil maken om iets van hem en zijn soort te vertellen. Ik vertel hem maar meteen dat ik ook al een kleine mier gesproken heb.
‘Wij zijn geen eenheid. Wij zijn harder, agressiever, strakker, strenger. Wij bijten van ons af.’
Het klinkt allemaal niet echt vrolijk.
Ik vraag hem wat ze de hele dag doen.
‘Wij ruimen het bos op.’
Het lijkt mij een aardig onbegonnen zaak …
‘Wij woelen de grond om.’
Als ik het beeld voor me neem van het hele grote bos en de kleine mier, hoor ik: ‘Het gaat om kleine stukjes.’
Ik vertel hem dat ik een tijdje naar ze gekeken heb en dat ze de hele tijd bezig zijn.
‘Er is veel te doen.’
De bosmier is niet zo communicatief. Het lijkt of hij een schild tussen hem en mij zet. Ik krijg de vraag door wat ik van hem wil.
Ik vertel hem dat ik graag meer van ze wil weten en hoor: ‘Wij zijn bewakers. Bewerken de grond. Je ziet dat het bos groot is.’
Ik merk voorzichtig op dat ik niet veel levensvreugde zie en krijg meteen terug: ‘Moet dat dan? Het werk moet gedaan worden. Wij moeten doorwerken. Leren doorzetten.’
Op mijn vraag of hij het leuk vindt, hoor ik: ‘Ik doe wat ik moet doen. En wie me dwarszit, bijt ik.’
Ik word niet vrolijk van deze bosmier maar breng het op om hem heel hartelijk te bedanken voor zijn tijd en aandacht. Een gegrom en gebrom is zijn antwoord.
‘Ik weet wel waar ik ben, hoor,’ hoor ik meteen.
Ik krijg ongeduld door van hem en vraag beleefd of hij even tijd vrij wil maken om iets van hem en zijn soort te vertellen. Ik vertel hem maar meteen dat ik ook al een kleine mier gesproken heb.
‘Wij zijn geen eenheid. Wij zijn harder, agressiever, strakker, strenger. Wij bijten van ons af.’
Het klinkt allemaal niet echt vrolijk.
Ik vraag hem wat ze de hele dag doen.
‘Wij ruimen het bos op.’
Het lijkt mij een aardig onbegonnen zaak …
‘Wij woelen de grond om.’
Als ik het beeld voor me neem van het hele grote bos en de kleine mier, hoor ik: ‘Het gaat om kleine stukjes.’
Ik vertel hem dat ik een tijdje naar ze gekeken heb en dat ze de hele tijd bezig zijn.
‘Er is veel te doen.’
De bosmier is niet zo communicatief. Het lijkt of hij een schild tussen hem en mij zet. Ik krijg de vraag door wat ik van hem wil.
Ik vertel hem dat ik graag meer van ze wil weten en hoor: ‘Wij zijn bewakers. Bewerken de grond. Je ziet dat het bos groot is.’
Ik merk voorzichtig op dat ik niet veel levensvreugde zie en krijg meteen terug: ‘Moet dat dan? Het werk moet gedaan worden. Wij moeten doorwerken. Leren doorzetten.’
Op mijn vraag of hij het leuk vindt, hoor ik: ‘Ik doe wat ik moet doen. En wie me dwarszit, bijt ik.’
Ik word niet vrolijk van deze bosmier maar breng het op om hem heel hartelijk te bedanken voor zijn tijd en aandacht. Een gegrom en gebrom is zijn antwoord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten