zaterdag 20 juni 2009

De Schotse Hooglander

Bij deze Schotse Hooglander krijg ik meteen een stevig en traag gevoel door.
Het is even zoeken hoe het gesprek met hem aan te gaan.
Ik vraag wat hij zoal doet de hele dag.
‘Ik sjok rond. Eet en slaap.’
Weer het trage, lome. Ik benoem het maar naar hem.
‘Ik heb geen haast.’
‘Word je niet opgejaagd?’
‘Neuh, ik bekijk alles eerst.’ Met andere woorden: hem maak je niet gek en hij zal niet zomaar wegschieten.
‘Wat doe je als het regent?’ Ik moet toch ergens over praten.
‘Kop naar beneden en wachten tot het over is.’
Ik krijg klaver door en vraag me af of hij daarvan houdt. Krijg er geen duidelijk antwoord op.
‘Ik kan heel diep zuchten,’ zegt hij uit zichzelf.
‘Maak je wel eens plezier?’
‘Ik ben heel gelijkmatig gehumeurd. Geen onverwachte dingen.’
‘En mensen?’
‘Daar wind ik me niet zo over op.’
Ik ben naarstig op zoek naar een volgende vraag en kom bij zijn horens terecht. Ik ben benieuwd hoe dat voelt en vraag of dat kan.
Met een gebrom schikt hij inwendig een stukje op zodat ik erbij kan en tot mijn verbazing weet ik precies waar de puntige uiteinden zitten! Als een duidelijk voelbare, onzichtbare grens.
‘Die ruimte zit er nog bij mij,’ vertelt hij nu met meer enthousiasme. ‘Dat moet je erbij rekenen als je me ziet!’ Hij trekt een denkbeeldige cirkel rond zijn horens waardoor hij nog veel meer indruk maakt.
Ik vraag hem naar de haren voor zijn ogen en hij zegt dat het past bij zijn ‘smoothy’ gedrag (als ik het opzoek, bestaat het woord niet; maar smooth in deze zin betekent gelijk/effen/vlak/egaal).
‘Hoe helderder je iets ziet, hoe sneller je moet reageren,’ redeneert hij.
Op dat moment komt een van de kinderen binnen en vraagt nieuwsgierig wat de Schotse Hooglander van haar vindt.
Helaas is er weinig interesse van zijn kant. Als hij een huisdier was geweest, zou het beslist anders gelegen hebben.
Als we weer alleen zijn, hoor ik: ‘Ik vind kleintjes wel leuk, hoor. Ik ben een goede ouder. Voor ons is de kudde belangrijk.’

De wespen (3)

Als ik weer contact maak met de wespen, zeg ik dat ik weinig leven zie rond de plek waar we het nest hebben achtergelaten.
‘We hebben schade geleden,’ hoor ik.
‘We hebben de plek verlaten en zijn gaan dolen. Een restant is gebleven. We hebben ons opgesplitst.’
De wesp vertelt dat ze ook al wespen verloren hebben bij het verlaten van de zolderkamer. Hij vindt dat ze daar hadden moeten blijven.
Ik probeer nogmaals uit te leggen dat dat geen optie was en dat het deze verhuizing was of doodgaan.
‘We hebben het zwaar maar redden ons wel,’ hoor ik.
Hij laat zien waar ze een nieuw nest zijn gaan maken en ik hoop het binnenkort te kunnen zoeken en vinden. Ben erg benieuwd.

De zeehond

Ook de zeehond leg ik uit dat ik dierentolk ben en graag met vrije dieren praat.
‘Vrijheid is een relatief begrip,’ hoor ik meteen.
‘Vrijheid zit in je hoofd. Mensen kunnen mijn lijf toe-eigenen maar niet mijn geest.’
Hij vertelt voor voer afhankelijk te zijn van mensen.
‘Als ik water heb en kan buitelen, dan voel ik me vrij. Ik geniet van het lichamelijke, het spelen.’
Ook het warm laten worden van zijn lijf in de zon vindt hij lekker.
Nogmaals zegt hij: ‘Vrijheid zit in je. Ik ben mezelf dus ben ik vrij. Zolang ik kan buitelen ben ik vrij.’
Op de een of andere manier zegt iets me dat er iets niet klopt.
Ik vertel de zeehond dat ik later terug kom. Aan degene die deze foto heeft opgestuurd vraag ik of deze zeehond voor voer afhankelijk is van mensen. Het antwoord is: ‘Het zijn zeehonden die uit de oceaan komen en daar liggen te badderen/zonnen. Het barst ervan. Daar vlakbij zijn ook zeeolifanten. Zover ik weet voorzien ze in hun eigen eten.’
Met deze info ga ik weer terug naar de zeehond.
‘Haha, had ik je beet! Ik zei toch: vrijheid zit in je kop!’
Ik moet lachen en ben blij dat mijn gevoel juist was. En ik ben blij dat ik na het hert weer een vrolijk dier tref.
‘Ja, wij zijn vrolijke dieren,’ beaamt de zeehond. ‘Wij spelen, duikelen, liggen heerlijk in de zon.’
‘Ook op elkaar, zie ik op de foto.’
‘Ja, gezellig. Wij zijn levensgenieters!’
Ik geef hem het beeld van zeehonden die door grotere zeedieren worden opgegeten.
‘Dat weet je,’ antwoordt hij laconiek, ‘Je moet snel weg zien te komen. Wij eten ook vis.’
Ik vraag hem of ik nog een keer terug kan komen bij hem.
‘Ja hoor, maar ik weet niet of ik je de waarheid ga vertellen … Ik hou wel van een geintje!’
De geinponem!

Het hert

Na het contact met de ree ga ik naar het hert.
Die laat zich een stuk steviger en van dichterbij zien.
Hij is krachtig, sterk en snel. Hij kan springen en hard rennen, laat hij weten.
Hij zegt veel energie te hebben en heel open in de wereld te staan.
‘Ik laat me niet zo snel wegjagen als de ree. Ik trek duidelijk mijn grenzen en weet wat ik wil.’
Hij loopt veel en bakent zijn territorium af. Hij vindt zichzelf een soort wachter.
‘Ja, ik hou het gebied in de gaten.’
Ik ben benieuwd hoe hij tegen mensen aankijkt.
‘Ik weer me veel sterker dan de ree. Ik maak me groot, maak indruk en kijk mensen weg.’
‘Ben je niet bang om geschoten te worden?’ vraag ik, denkend aan de ree.
‘It’s part of the game. Ik maak me mooi en sterk. Waarom zouden ze me schieten? Ik ben er voor de voortplanting.’
Het hert is bewonderenswaardig zelfverzekerd.
Ik vertel hem dat hij serieus en stevig op me overkomt. We hebben niet echt geintjes of grapjes gemaakt.
‘Ik maak niet veel plezier om niks,’ antwoordt hij.
Ik druip een beetje af. Mijn echtgenoot kan zich ook wel es verbazen over hoe mijn moeder, onze dochters en ik een hele avond ‘over niks’ kunnen praten en lachen …

De ree

De ree blijft op een afstandje als ik contact leg.
Ze vraagt wat ik van haar wil en zegt dat ze mensen het liefst vermijdt.
‘Je kunt afgeschoten worden. Van een afstand, dat is het verraderlijke.’
Ze laat weten in een groep te leven maar ook op zichzelf te zijn.
De reden om bij elkaar te zijn is dat je met elkaar beter kunt opletten.
‘Maar we zijn ook van elkaar verwijderd. We zijn niet steeds in elkaars buurt.’
Ze laat weten dat ze het heerlijk vindt als het stil en rustig is.
Van mensen of auto’s schrikt ze op. Die moet ze goed in de gaten houden.
Tijdens dit gesprek ben ik weer moe (dat is wel vaker als een dier er zelf niet helemaal bij is, is me opgevallen).
Ik benoem het maar weer gewoon en krijg terug: ‘Als je moe bent, moet je slapen. Dat doe ik ook. Ik vind het heerlijk, die rust. Stilte in je kop. De geuren opnemen.’
Volgens haar zijn haar oren en neus haar beste zintuigen. Ze vertelt weer dat het heerlijk is om te rusten.
Het gesprekje gaat niet helemaal soepel en ik vraag wat ze ervan vond.
‘Ik vind het vreemd dat je er was. Heb je er wat aan gehad?’
‘Nou, het was niet zo intensief,’ zeg ik voorzichtig.
‘Dat ligt aan mij. Dat wil ik ook niet. Maar ik wil je wel ter wille zijn.’
Ik bedank haar voor het gesprek en ze accepteert het bedankje in alle rust.

vrijdag 19 juni 2009

Petitie bijensterfte

De bijen vertelden over de bijensterfte.
Gelukkig is de politiek daar ook erg mee bezig en is er een petitie van de Partij van de Dieren die iedereen kan ondertekenen. (Zie reactie hieronder: de petitie is niet van de Partij van de Dieren maar zij ondersteunen hem wel! Mijn excuses.)
Een kleine moeite met hopelijk goede gevolgen!
Dus als je wilt, neem even de moeite en onderteken het: http://www.petities.nl/petitie/stop_de_bijensterfte/

dinsdag 16 juni 2009

Het nestje zwaluwen

In een stal met paarden zit een nestje met vier kleine zwaluwen. Ik observeer ze een tijdje en vraag de volgende dag hoe het voeren precies in zijn werk gaat. De ouders vliegen af en aan en zijn maar een heel kort moment bij de kleintjes. Het is voer in mikken en wegwezen.
‘Je moet hard piepen en je bek open doen,’ hoor ik.
Ze vertellen dat ze steeds opletten of ze een vlek aan zien komen vliegen. Dan moeten ze zich oprichten en hun bekkie openen.
Ze vertellen dat ze graag eten omdat ze daar groot van worden. En als je groot bent, kun je vliegen.
Hoe groter ze worden, hoe meer ze om zich heen gaan kijken.
Ik vertel dat ik het zo grappig vind hoe ze uit het nest poepen.
‘Anders wordt het veel te vol,’ weten ze en ze geven me het beeld van een hol nest dat vol wordt van alle stront.
Ik vraag wat ze van de paarden vinden.
‘De paarden moeten doen wat mensen zeggen.’
Ze vertellen dat ze nog moeten wachten met vliegen. Ze moeten eerst groter worden.
Dan vraag ik aan een van de grote zwaluwen waarom hij een tijd naast het nest op een balk zat.
‘Wat deed jij daar nou?’ krijg ik als antwoord. ‘De meeste mensen kijken niet zo lang naar boven.’
Hij vertelt daar gewaakt te hebben tot hij zag dat ik het nestje geen kwaad deed.
Op mijn vraag antwoordt hij dat het voeren een uitputtingsslag is. Alleen als ze slapen hebben ze rust.
Dan merk ik dat ik de rare vraag stel of hij het ‘leuk’ vindt. Door zijn antwoord begrijp ik dat het een menselijke term is die hier niet van toepassing is: ‘Het is goed om de soort in stand te houden. Na het uitvliegen gaat iedereen zijn eigen weg. Familiebanden zijn niet van belang. Het gaat om de soort.’
‘Ga je nog een nestje doen?’
‘Misschien wel.’
Hij vertelt dat hij geen last heeft van de paarden. Die zijn laag en zij zitten hoog.

De reiger en de meeuwen

Gisterochtend zag ik een reiger die met veel kabaal achtervolgd werd door twee meeuwen.
Een mooi experiment om te kijken of ik kan achterhalen wat er aan de hand was.
De reiger geeft meteen door dat hij op hun terrein zat.
‘Zeker bang dat ik eten meeneem,’ bromt hij.
‘Zij met hun grote mond. Ze willen me bang maken en wegjagen. Het is beter dan te gaan.’
De meeuwen hebben er hun eigen kijk op: ‘Hij met z’n langzame lijf! Maar hij eet wel veel. Hij staat daar maar te staan. Wij vliegen veel meer.’
Ik kan er niet goed achterkomen of de commotie is ontstaan doordat de meeuwen misschien een nest in de buurt hadden.
Na even doorvragen krijg ik toch de indruk dat dit wel het geval is.
‘De reiger moest weg. Het maakt hem niet uit wat hij eet maar ons wel. Wij verdedigen ons nest. Hij ziet het als eten, niet als meeuwtjes.’
Rond het hele gesprek zit nog steeds commotie en ergernis. Kennelijk heeft de reiger (onbewust?) toch grenzen overschreden.

woensdag 10 juni 2009

De vleermuis (2)

Ik vraag de vleermuis of hij wat van zichzelf kan vertellen en krijg zijn lichaam door: heel teer en fijngevoelig met een ingewikkeld maar fijn besturingssysteem.
Hij vertelt trots dat ze korte, scherpe bewegingen kunnen maken. Ze kunnen meteen stoppen in de lucht en zich omdraaien.
Hij laat het mij ook ervaren en de abruptheid van de bewegingen doet aan de kermis denken (en daar houd ik niet zo van).
Ik vraag hem of hij het prettig vindt.
‘Wij worden geleid. Er zit niet zoveel vrije wil bij. Wij vliegen functioneel.’
Als ik hem in beelden vraag of dat betekent dat er niet veel ‘joyriding’ bij is, spreekt hij me niet tegen.
‘Daarna rusten we,’ vervolgt hij. ‘Dan zitten we erg diep in onszelf opgesloten. We zijn dan behoorlijk afgesloten.’
Hij laat me een enorme donkere diepte in zichzelf zien die niet beangstigend is maar uitnodigt om te onderzoeken.
Ik vraag hem wat voor wijsheid hij met zich meedraagt en hij kijkt me taxerend aan.
‘Ik wil wel dingen met je delen. Er zijn veel veranderingen gaande. Wacht ze maar af. Alles op z’n tijd.’
Met die woorden moet ik het doen.
Ik vraag hem wat hij van dit gesprek vindt.
‘Je kunt veel verder, dieper met ons gaan,’ antwoordt hij.
Ik protesteer en sputter en leg hem uit dat deze verhalen er bij een aantal mensen (net) ingaan maar dat ik moeilijk kan aankomen met diepzinniger dingen vanuit de dieren.
‘Verhalen voor gevorderden?’ oppert hij.
Daarop laat hij me nogmaals de enorme diepte binnenin zich zien.
Ik heb het vermoeden dat ik deze vleermuis nog eens ga benaderen en raadplegen.

De vleermuis (1)

Vorig jaar vond iemand deze vleermuis met een gebroken pootje. Het dier is met de dierenambulance naar een opvang gebracht, verpleegd en daarna vrijgelaten.
De vraag is hoe het hem momenteel vergaat.
Als ik contact zoek word ik eerst getaxeerd vanuit een oplettend oog. Het dier kijkt me onderzoekend aan en ik vertel over de tijd van de gebroken poot.
‘Ja, hoe heeft dat me kunnen gebeuren,’ hoor ik.
Hij vertelt dat hij het doodeng vond dat hij gevonden en overgeleverd was. Normaal gesproken zou hij gezorgd hebben dat hij uit de buurt bleef.
Ik vraag hem hoe het was met deze vrouw en hij moet toegeven dat ze voorzichtig en lief deed. Ondanks de situatie had hij wel vertrouwen.
Ik zeg: ‘Ze zal wel goed naar je gekeken hebben. Mensen zien namelijk niet vaak vleermuizen van dichtbij.’
‘Een mens van dichtbij …!’ Hij griezelt er bij wijze van spreken nog van en hij geeft mij het beeld van een enorm grote vleermuis die mij van dichtbij intensief aankijkt.
Ik vraag hoe het hem daarna vergaan is en hij laat donkerte zien. Hij werd door de andere mensen harder aangepakt maar wel zorgvuldig.
Daarna was hij heel alleen in een vreemde omgeving. Ik krijg een heel naar gevoel door.
Het is me onduidelijk of hij heeft gebeten of wilde bijten. Ik zie namelijk heel scherpe tandjes.
Hij was blij toen hij losgelaten werd.
Een plek zoeken was niet makkelijk maar ik heb het idee dat hij nu onder een dak van een boerderij of zo verblijft. Hij laat zien hoe hij daar opgevouwen slaapt.
Ik zeg: ‘O ja, jullie hangen op de kop, hè?’
‘Dat is maar hoe je het ziet. Misschien leven jullie wel op de kop.’
We hebben even samen pret.
Dan vertel ik hem dat mijn vader als kind altijd een hoed naar boven gooide en dat de vleermuizen eronder doken en met hoed en al naar beneden vielen.
De vleermuis glimlacht trots. ‘Ja, dat kunnen wij goed. Minder leuk is dat we dan naar beneden vallen natuurlijk. Maar we zullen het blijven doen omdat we het goed kunnen.’

(Ik splits het verhaal op in verband met de lengte/leesbaarheid.)