In onze buurt zit vaak een kraai op een hoge kraan. Als ik contact maak met hem, kijkt ie me sluw aan. Zo van: wat wil jij?
Ik vertel hem dat ik er heel erg veel plezier in heb om met vrije dieren rondom het schip te praten.
De kraai laat weten wat wantrouwig te zijn. ‘Mensen hebben het niet zo op ons.’
Meteen laat hij het beeld zien van grote zwarte kraaien die met bollende vleugels mensen wegjagen en ik zeg dat het kennelijk wederzijds is.
‘We komen teveel in elkaars gebied. Hebben dezelfde leefomgeving,’ zegt hij.
Hij laat zien dat kraaien mensen graag laten schrikken door te krassen met hun grote zwarte lijf. Ik vraag wat hij daarmee wil zeggen en hij zegt dat ze gebied willen inpikken.
‘Jullie hebben de hele lucht,’ zeg ik hem. ‘Ja, maar in de lucht is geen eten.’
Ik vertel hem dat wij vroeger een jonge boskraai in het schip hadden en vraag of hij dat toevallig is. Dat is niet zo en hij weet ook niet wie het wel is en of hij nog wel hier leeft.
Ik zou de kraai graag nog es willen zien en vraag deze kraai of hij daarvoor kan zorgen. Dan moet hij zich op de een of andere manier maar kenbaar maken bij de boot.
Als ik constateer dat er nu helemaal geen kraaien op de boot of op de steiger zijn, zegt hij dat we katten hebben.
Ik ben heel benieuwd hoe kraaien leven en vraag of hij me wat kan laten zien. Meteen krijg ik iets heel alerts door en heel goede, scherpe ogen.
‘Wij kunnen ver zien. En wij houden van bombarie. Een beetje opschudding, leven in de brouwerij.’
Ik krijg het beeld door van de kraaien van Walt Disney en deze kraai zegt: ‘Wij zijn een soort zwervers over de straten. Wij houden ons niet aan wetten. Wij zijn vagebonden en zijn graag aanwezig.’
De vraag waarom hij kraai is geworden is voor hem makkelijk te beantwoorden: ‘Omdat deze houding me ligt.’
Hij vertelt dat kraaien niet schichtig en niet tam zijn. ‘Sommigen wel,’ zeg ik en ik doel op kraaien die in huis zijn grootgebracht.
‘Die worden verpest. Die hebben het zwaar als ze vrij zijn. Mijn advies: maak geen mietjes van ze maar echte kraaien.’
Dan laat hij weer zien dat hij het heerlijk vindt om zich als een ‘zwart spook’ aan de mensen te laten zien.
‘Wij vliegen toch weg. Zijn sneller.’
Hij laat weer weten dat ze graag over straat struinen en ik vraag of ze een vast leefgebied hebben.
‘Wel een groot leefgebied maar met sterke voorkeursplekken.’
Ik vraag hem of hij degene is die vaak op de kraan zit en hij vertelt dat hij daar een mooi overzicht heeft.
Ik wil nog graag van hem weten hoe kraaien onderling communiceren en hij vindt het bijna een te domme vraag om te beantwoorden. ‘Via het hoofd. Wij zetten gedachten uit.’
Voor de zekerheid vraag ik hem nogmaals of hij die boskraai voor me wil zoeken. ‘Als hij het nog weten wil,’ is het antwoord.
Ik vertel hem dat ik de communicatie erg leuk vind en dat vindt hij ook. Als ik hem vraag of hij mij niks te vragen heeft, is zijn antwoord: ‘Neuh …’. De belangstelling voor wat er in mensen omgaat is kennelijk niet zo groot.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten