De ree blijft op een afstandje als ik contact leg.
Ze vraagt wat ik van haar wil en zegt dat ze mensen het liefst vermijdt.
‘Je kunt afgeschoten worden. Van een afstand, dat is het verraderlijke.’
Ze laat weten in een groep te leven maar ook op zichzelf te zijn.
De reden om bij elkaar te zijn is dat je met elkaar beter kunt opletten.
‘Maar we zijn ook van elkaar verwijderd. We zijn niet steeds in elkaars buurt.’
Ze laat weten dat ze het heerlijk vindt als het stil en rustig is.
Van mensen of auto’s schrikt ze op. Die moet ze goed in de gaten houden.
Tijdens dit gesprek ben ik weer moe (dat is wel vaker als een dier er zelf niet helemaal bij is, is me opgevallen).
Ik benoem het maar weer gewoon en krijg terug: ‘Als je moe bent, moet je slapen. Dat doe ik ook. Ik vind het heerlijk, die rust. Stilte in je kop. De geuren opnemen.’
Volgens haar zijn haar oren en neus haar beste zintuigen. Ze vertelt weer dat het heerlijk is om te rusten.
Het gesprekje gaat niet helemaal soepel en ik vraag wat ze ervan vond.
‘Ik vind het vreemd dat je er was. Heb je er wat aan gehad?’
‘Nou, het was niet zo intensief,’ zeg ik voorzichtig.
‘Dat ligt aan mij. Dat wil ik ook niet. Maar ik wil je wel ter wille zijn.’
Ik bedank haar voor het gesprek en ze accepteert het bedankje in alle rust.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten