zondag 30 augustus 2009

De aardworm

Na de vos voelt de aardworm heel licht en fijntjes aan. Meteen word ik zijn lange lijf gewaar en ik voel hoe hij glijdt. Het is een heel andere bewegingsvorm dan de vos en dat vertel ik de worm.
‘Ik moet er niet aan denken poten te hebben en zo snel te gaan!’ reageert hij spontaan.
‘Nee?’ vraag ik verbaasd, niet goed wetend wat ik zonder ‘poten’ zou moeten.
‘Nee, ik trek me in één vloeiende beweging voort.’
Zoals hij het me laat voelen, is het helemaal goed en ik heb de omslag van vos naar worm kunnen maken.
Ik vertel de worm dat wij op de middelbare school wormen moesten ontleden en dat ik dat geweigerd heb en daardoor de les uit moest. Ik zeg hem dat ik het een zinloze dood vond.
De worm is verbaasd dat ik daar na al die jaren nog mee rondloop.
‘Als ze er wat van opsteken is het niet erg. Zo niet, dan is het zonde. Heb jij goed gezien hoe we eruit zien?’
Ik zie een opengesneden velletje voor me dat met spelden was vastgeprikt en het ronde geraamte dat open en bloot lag. Ik heb niet naar details gekeken.
‘Dan was het dus zinloos,’ is zijn conclusie. ‘Loop er niet zo lang mee. Vergeet het.’
Hij vertelt dat wormen onzichtbaar werken. Ze maken de grond luchtiger.
‘Wij werken in het donker. Wij verdienen waardering maar hoeven het niet te krijgen. Wij gaan altijd rustig door. Wij zijn niet van de moeilijke.’
Hij vertelt dat ze zich ook laten opeten door de vogels. Dat is goed voor ze en hij heeft er geen moeite mee.
Ik vraag hem hoe hij tegen de dood aankijkt.
‘Dood?’ Hij is verbaasd. ‘Het voelt niet als dood. Het is een eeuwig doorgaand proces.’

De vos

Deze vos is in de Ardennen gefotografeerd.
Hij laat zich aan me zien als een sluw dier dat steeds rondloopt. Hij kijkt aandachtig mijn richting uit.
Ik zie dat ie nogal laag loopt, een beetje door zijn poten heen, lijkt wel en ik vraag waarom dat is.
‘Wij moeten altijd op onze qui-vive zijn,’ zegt hij. ‘Overal kan gevaar zijn én eten.’
Ik vertel dat vossen wel geschoten worden.
Dat is een rotstreek, vindt hij. Geen eerlijke strijd.
‘Van zo’n afstand kunnen wij ons niet verdedigen. Zo is de natuur niet. Daar is het sterk tegen sterk.' Hij bedoelt dat het een eerlijke strijd is waarbij elk dier de kracht gebruikt die hij heeft meegekregen.
‘Een geweer is zo laag …,’ vervolgt hij.
Ik vertel hem dat er in de Ardennen gezegd wordt dat een vos niet lekker is omdat hij zo’n alleseter is.
‘Dat interesseert me niet. Onze vacht is mooi.’
Ik vraag hem wat hij zelf eet en krijg fazanten door en andere van dat soort vogels.
Op mijn vraag of hij ook bij mensen wat komt halen, antwoordt hij: ‘Als het moet komen we bij mensen maar liever niet. De energie rond mensen en hun bouwsels is niet fijn. Liever lekker eten zoeken in het vrije veld en het bos.’
Hij laat me zien dat hij altijd heel alert is: laag, hoog en in de verte houdt hij in de gaten.
Degene die de foto had gemaakt vroeg zich af of hij bij familie rondliep.
‘Nee, ik loop alleen. Ik leg grote afstanden af. Ik houd van actie en beweging.’

vrijdag 28 augustus 2009

De vlo

Het zat al lang in de planning om contact te zoeken met een vlo. Maar omdat het contact met de teek zo’n bizar verloop had, zag ik wat tegen een vlo op.
Vandaag liep er een zo makkelijk grijpbaar over een van de katten dat ik er niet meer omheen kon. Het diertje moest eerst nog ruim een uur in een glas staan voor ik tijd voor hem had.
Meteen wordt me al duidelijk dat vlooien niet te vergelijken zijn met teken!
Het is een en al beweeglijkheid op het moment dat we contact krijgen.
Ik vertel hem dat ik hem van de kat heb gehaald en hoor meteen: ‘Hier vind ik het dus niet leuk, hè?!’ Hij doelt op het glas, met hem erin, dat ik in mijn hand heb.
Ik vraag hem hoe het komt dat ik denk dat hij intelligentie bezit. Dit in tegenstelling tot de teek die een heel laag bewustzijn had.
‘Wij zijn altijd op zoek naar het beste. Wij hebben veel vijanden: krabbende poten, water, graaiende vingers. Wij moeten wel snel zijn. Willen wij onszelf redden dan moeten we snel zijn.’
Hij vertelt dat ze een soort nomaden zijn en ik kan meteen begrijpen dat daar enige intelligentie voor vereist is.
Ik vertel hem dat het vervelende is dat ze zich zo snel vermenigvuldigen.
‘Ja, dat is ook een kracht van ons,’ antwoordt hij zelfbewust en zelfverzekerd.
‘Ik kan me niet voorstellen dat er iemand blij is met jullie,’ zeg ik.
Er valt een stilte.
‘Zo ver kijken we niet. We houden ons niet bezig met wie onze omgeving is.’
Ik vraag hem hoe ze reageren op gif, met in mijn achterhoofd onze zinloze strijd tegen de vlooien.
‘Dat houdt ons een tijdje bezig. Dan herstellen we ons,’ antwoordt hij.
Wij halen veel vlooien weg met onze vingers en dat beeld geef ik hem.
‘Daar heb ik dus een hekel aan! Dat geeft een hoop onrust.’
‘Maar wat móeten wij met jullie?’ vraag ik, een beetje wanhopig.
‘Niks.’
Het lijkt me dat we niet tot een compromis kunnen komen en deze vlo spaar ik: ik breng hem naar buiten. Maar om eerlijk te zijn had ik erg de neiging om hem fijn te knijpen en het zacht knakkende geluid te horen van wat wij als overwinning zien.

donderdag 27 augustus 2009

De egel

Toen ik gisteravond bij mijn moeder in de tuin zat, kwam er wat donkers aan schuifelen. Een egel! Die had ik nog nooit gesproken.
Terwijl mijn moeder tevergeefs een fototoestel zocht, had ik het idee contact te hebben met het diertje.
Maar toch koos ik ervoor om voor verder contact te wachten tot de volgende dag.
Met zijn beeld voor ogen zoek ik hem op. Meteen hoor ik: ‘Ik vond het leuk dat je begon te praten. Waarom ging je weg?’
Ik leg hem stuntelig uit dat ik mezelf niet vertrouwde in mijn enthousiasme hem te treffen en dat ik bang was dat ik zelf dialogen zat te bedenken.
‘Het is hetzelfde als nu,’ legt de egel me uit. ‘Zag je me niet stil zitten?’
‘Ik zag je eigenlijk niet goed. Alleen de omtrek van je lijf. Het was zo donker.’
‘Er was ander contact. Dan hoef je elkaar niet helemaal te zien.’
Hij vertelt dat hij ontspannen was en dat hij verbaasd was dat ik begon te communiceren. Dat vond hij leuk.
Hij laat zien dat hij altijd tevreden rondscharrelt in de tuinen.
Ik vraag hem of er gevaren zijn.
‘Je moet even uitkijken met mensen. Die kunnen onbehouwen zijn.’
Ik geef hem het beeld van egels die overreden worden op straat. Deze egel legt uit dat hij daarvan op de hoogte is maar dat hij liever niet op straat loopt.
Hij vertelt dat hij, als het kouder wordt, een stille plek zoekt om lang te slapen. Die kiest hij zorgvuldig uit.
De slaapplek overdag kiest hij ook zorgvuldig uit. Als de zon opkomt, gaat hij weer slapen.
‘In het donker is het mijn beurt,’ vertelt hij. ‘Ik hou van de stilte.’
Ik vraag hem hoe het met katten zit. Ze kijken wel naar hem maar zijn geen bedreiging, zegt hij.
‘Rond katten zit veel meer bombarie. Ik ga vrolijk en stil mijn eigen weg.’
‘Ben je wel eens bang?’ vraag ik hem.
‘Ik? Bang? Nee.’
We nemen afscheid en hij vertelt dat hij de andere dieren van dit contact gaat vertellen. Hij blijft het grappig vinden.
Ik haak er meteen op in door te zeggen dat ik volgende week weer contact zal opnemen. ‘Als er dan een ander dier is dat wat te vertellen heeft dan hoor ik dat graag!’
Ik ga gewoon door met experimenteren binnen dit enorm uitgestrekte gebied van communicatiemogelijkheden.

De kreupele bizon

Iemand stuurde deze foto met de volgende tekst: Dit is een nog vrij jonge bizon. We vonden het heel zielig. Hij stond in zijn eentje langs de weg te grazen. Maar toen hij een paar stapjes zette zagen we dat in ieder geval zijn beide achterpoten en misschien ook een voorpoot niet goed functioneerden. Hij liep zeer moeizaam, kreupel. Misschien is hij aangereden ofzo. Een kudde in de buurt zagen we niet. We vreesden dat hij of zij het niet zo lang zou redden zo.
De jonge, kreupele bizon vertelt me meteen dat hij niet meer hier is.
Het ging allemaal erg moeizaam met hem.
‘Als zo’n lijf niet wil, dan wil je zelf niet meer,’ zegt hij.
Hij laat me zijn irritatie van toen voelen over de poten die niet deden wat hij wilde.
Hij vertelt dat hij de kudde niet kon bijhouden en dat ze niet wachtten.
‘Ze verzorgen een tijdje maar dan moet er verbetering zijn. Zo niet, dan gaan ze verder.’
Hij is er neutraal onder en zegt dat hij zelf ook zo gereageerd zou hebben.
Ik krijg het idee dat hij is doodgeschoten en dat beaamt deze bizon.
‘Als je vervoermiddel het niet meer doet, heeft het geen zin meer.’
Hij vervolgt: ‘Als het lichaam dood is, kan ik eruit. Ben ik bevrijd.’
Hij heeft het als een grote opluchting ervaren.
‘Zo’n lichaam is een marteling.’
Hij vertelt dat niet de pijn erg is maar het niet kunnen.
‘Bij pijn kun je je bewustzijn aanpassen. Dat wordt lager. Maar als je je bewustzijn nog hebt, ben je steeds bewust van de onmogelijkheden.’

De Canadese grondeekhoorn

Dit is de tweede keer dat ik deze grondeekhoorn benader.
De eerste keer was hij erg duidelijk: ‘Wat klets je toch? Wat wil je?’
Toen ik vertelde dat ik graag wat wilde babbelen vroeg hij of het over eten ging.
Als hij dat wilde, vond ik dat best.
Maar hij bleek helemaal niet te willen praten. Hij zag niet in waarom en hij wilde niks vertellen.
Ik zei dat hij de eerste was die niet wilde.
‘Dan heb je dat ook meegemaakt!’ reageerde hij bijdehand.
Vandaag probeer ik het nog es. Het kan zijn dat een van beiden een slechte dag had, niet?
Zijn eerste reactie is dat hij toch al gezegd had dat hij niet wilde praten?!
Hij wil spelen, plezier maken en wil geen tijd kwijt zijn aan geklets.
Ik vraag hem of hij zich dus wel vermaakt.
‘Ik heb je wel door! Je wilt me aan de praat krijgen!’
Daarop zie ik hem zo uit mijn beeld weghuppen!
Een vrolijk, uitdagend en triomfantelijk ‘dag’ kan er nog wel af.

maandag 24 augustus 2009

De bizon (2)

De bizon heeft mij ondervraagd, nu vraag ik hem of ik ook nog wat van hem mag weten.
Hij laat zich goedgehumeurd zien maar geeft ook het beeld door dat hij briesend kan rennen.
‘Je moet soms wat ruimte voor jezelf scheppen,’ zegt hij. ‘In de kudde is het goed maar soms moet je even om je heen ‘meppen’ om ruimte te krijgen.’
Hij geeft een goed gehoor door en naar mijn idee een normaal reukvermogen.
Zijn telepathisch vermogen is erg groot. Hij zegt dat ze daardoor een groot gebied in de gaten kunnen houden.
‘Wij lijken logge landdieren maar zijn spiritueel groot,’ legt hij uit.
Hij laat zien dat dit een kudde indrukwekkend maakt. Het zijn niet alleen de lichamen, volgens hem, maar vooral het energieveld.
‘Daar zit een enorme kracht. Er zit een enorme potentie in ons.’
Ik vertel hem dat ik een gecombineerd krachtdier heb en dat een van twee een bizon is.
‘Gebruik het. Het is er voor je,’ antwoordt hij eenvoudig.
De bizon komt me de hele tijd bijzonder vriendelijk over en dat zeg ik hem ook.
Ik vraag hem ook of hij namens zichzelf spreekt of namens de soort in het algemeen.
‘Ik praat zowel als soort als individu.’
Daarmee sluiten we af. Hij laat mij achter met het gevoel een zeer waardevol gesprek gehad te hebben.