De dikdiks vertellen meteen niks tegen mensen te hebben.
Ze laten zien snel en vluchtig te zijn als de wind.
Ik merk voorzichtig op dat hun lichaam er best gevuld uitziet.
‘Het gaat om je aard,’ merkt de voorste dikdiks op. ‘Die is licht dus mijn lijf is geen last.’
Als ik opmerk dat ze prooidieren zijn, wordt verontwaardigd gereageerd dat het net lijkt of ze wandelend voedsel zijn.
Ik zie mijn beperkte blik en vraag of ze iets meer van zichzelf kunnen vertellen.
‘Wij genieten van wat de aarde te bieden heeft: warmte, zon, ruimte, geuren, voedsel, een lichaam om te kunnen verplaatsen.’
Ze vertellen dat ze ontredderd zijn als ze alleen zijn. ‘Dat voelt naakt, overgeleverd. Samen opletten is makkelijker dan alleen opletten.’
Als ze leeuwen zien sluipen, weten ze dat die honger hebben. Ze gaan zich dan zo formeren dat ze als groep weg kunnen komen. Ze vertellen ook dat leeuwen niet meer pakken dan ze nodig hebben.
Ik vertel hen dat wij mensen zouden proberen om zoveel mogelijk te pakken.
‘Daar heb je niks aan,’ antwoorden ze. ‘Als je meer pakt dan je kunt verwerken, gaat het rotten.’
De achterste dikdiks is serieuzer dan de voorste en hij gaat verder op mijn vragen in.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten