In de trein treffen we een hommel. Hij vliegt op de rand van het raam heen en weer maar zodra de trein begint te rijden, zit hij doodstil en lijkt hij een stuk kleiner.
We maken een foto en twee dagen later maak ik contact met de hommel.
Hij vertelt dat het afschuwelijk was.
‘Normaal ben ik degene die beweeg. Nu werd ik bewogen.’
Ik laat hem het beeld zien van een wiegende bloem waar hommels op zitten.
‘Op een bloem zijn de bewegingen zacht en kort. Dit was met grote snelheid. Ik wist niet wat me overkwam.’
Ik vertel hem dat ik me zorgen maakte dat hij van het nest af reisde en vraag hem hoe het nu met hem is.
‘Ik ben nu alleen. Ben van slag, heb geen doel. Ik eet maar waar moet ik er mee heen?’
Hij laat zien in het grote geheel een los stipje te zijn. Er zijn geen verbindingslijnen meer.
‘Het is niet fijn om zo los te staan. Misschien vindt een ander dier het geen probleem maar voor mij is het onprettig.’
Hij vertelt verder: ‘Ik vlieg en eet en wacht verder af tot mijn tijd gekomen is. Zo vervoerd worden is niks voor ons.’
Ik vertel hem dat ik hem heel mooi vind.
‘Ja, maar ik heb nu niks aan die mooiigheid. Laat mensen ons maar naar buiten doen als ze ons zo zien zitten. Dit is niks voor ons.’
Ik voel zijn droefheid en pak het van hem over. Meteen word ik gecorrigeerd: ‘Maak mijn zorg niet jouw zorg! Je kunt elkaar niet beladen met andermans zorg. Ik zou niet eens meer kunnen vliegen als ik dat zou doen!’
Ik weet niet hoe het verder met de hommel is maar zijn laatste opmerkingen hebben mij wel opgemonterd. Wat een wijsheid weer!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten