Deze aap ziet meteen aan mij dat ik geen staart heb. Wat is dat toch met die staarten tegenwoordig? De cheeta had het er ook al over.
Hij blijft me observeren terwijl ik hoor dat een staart belangrijk is voor evenwicht. ‘Hoe kun je dan door bomen slingeren?’ vraagt hij zich af.
‘Dat kan ik niet.’
‘Wat beperkt!’
Er lijkt ineens een kwartje te vallen bij de aap. Hij laat zien dat mensen altijd met auto’s komen, dat ze op de grond blijven, dat ze traag zijn in hun lopen en stijf. Hij vindt het allemaal maar een beetje zielig.
‘En altijd zorgen. Dat houdt ze neer.’ De aap kijkt met verbazing naar mensen met al hun hulpmiddelen (auto’s, kleren, spullen).
‘Ik ben van alles voorzien,’ zegt hij. ‘En als het regent?’ vraag ik slim. Ik zie hem al voor me met een hoosbui over zich heen, zonder paraplu of regenjas. ‘Dat gaat over.’
Omdat ik het met de krokodil over angst had, vraag ik of deze aap wel eens bang is.
‘Bang? Nee, maar ik moet wel opletten.’ Hij schijnt veel kabaal te maken als er wat aan de hand is, wat een afschrikaffect heeft.
‘Opletten hoort erbij. De onverstoorbaarheid van de krokodil ken ik niet. Dan word ik gegrepen.’ Ik zie een grote hand die hem bij de schouders pakt, dus ik vermoed dat hij ook voor soortgenoten moet oppassen. Zal wel een hiĆ«rarchiekwestie zijn.
‘Wat kunnen we van jou leren?’ vraag ik hem.
‘Het zorgelijke is zo kleinzielig.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten