Naar aanleiding van het
vogelvrij zijn van ganzen in grote gebieden in Nederland, maak ik contact met
de ganzen.
De ganzen laten zien dat
ze erg moeten opletten.
Tegen geweren kunnen ze
geen weerstand bieden. Ze weten niet wanneer de kogels waarvandaan komen. Het
enige dat ze kunnen doen is opvliegen en wegwezen. Ik begrijp dat niet alle
kogels doeltreffend zijn en dat er gewonde ganzen zijn.
De gehavende groep gaat
verder.
Ganzen hebben rust
nodig. Door het opvliegen, het waakzaam en in staat van alertheid zijn, verbruiken
ze teveel energie. Dit geldt niet alleen voor jagers, maar ook voor mensen (met
honden) die in de buurt komen.
De ganzen pakken hun
leven wel weer op. Maar ze zijn opgefokt. Dat geeft steeds wat meer stress.
Letterlijk een opgejaagd gevoel.
Wat ik begrijp, is dat
het doodschieten van ganzen niet eens effectief is. Want de ganzen zorgen zelf
voor aanvulling van de groep. Als dat niet meer gaat, is het desastreus voor de
ganzen. Kennelijk moet er een bepaalde ganzenmassa zijn.
Ik vraag de ganzen hoe
ze tegen deze schietproblematiek aan kijken en krijg een duidelijk antwoord
terug: het tolerantie vraagstuk ligt bij de mensen, niet bij de ganzen.
Een gans wil maar één
ding: gans zijn.
En dat ze goede plekken
uitzoeken is heel logisch: het is behoud van de soort.
Overigens vinden de
ganzen dat ze ook wat teruggeven, ze bemesten de grond.